Wanneer je een nieuwe taal leert, is het eerste wat je moet doen, leren hoe je basisgroeten en algemene uitdrukkingen uitspreekt. Dit helpt je om eenvoudige gesprekken te beginnen en beleefd te zijn tegen de mensen die je ontmoet.
– Olá – Hallo
– Bom dia – Goedemorgen
– Boa tarde – Goedemiddag
– Boa noite – Goedenavond/Goedenacht
– Até logo – Tot ziens
– Por favor – Alsjeblieft
– Obrigado/a – Dank je (man/vrouw)
– Sim – Ja
– Não – Nee
Persoonlijke Voornaamwoorden
Het begrijpen van persoonlijke voornaamwoorden is cruciaal voor het voeren van gesprekken en het vormen van correcte zinnen in het Portugees.
– Eu – Ik
– Tu – Jij
– Ele – Hij
– Ela – Zij
– Você – U (formeel)
– Nós – Wij
– Vós – Jullie (formeel)
– Eles – Zij (mannelijk meervoud)
– Elas – Zij (vrouwelijk meervoud)
Veelvoorkomende Werkwoorden
Het leren van veelvoorkomende werkwoorden helpt je om eenvoudige zinnen te vormen en jezelf uit te drukken in verschillende situaties.
– Ser – Zijn
– Estar – Zijn (tijdelijk)
– Ter – Hebben
– Ir – Gaan
– Fazer – Doen/maken
– Ver – Zien
– Ouvir – Horen
– Falar – Spreken
– Comer – Eten
– Beber – Drinken
Basiszinnen
Hier zijn enkele basiszinnen die je kunt gebruiken om eenvoudige gesprekken te voeren.
– Como você está? – Hoe gaat het met u?
– Eu estou bem, obrigado/a. – Het gaat goed met mij, dank je.
– Qual é o seu nome? – Wat is jouw naam?
– Meu nome é… – Mijn naam is…
– De onde você é? – Waar kom je vandaan?
– Eu sou de… – Ik kom uit…
– Você fala inglês? – Spreekt u Engels?
– Eu não entendo. – Ik begrijp het niet.
– Pode repetir, por favor? – Kunt u het alstublieft herhalen?
Nummers en Tellen
Het kunnen tellen in het Portugees is een basisvaardigheid die in veel situaties van pas komt.
– Um – Eén
– Dois – Twee
– Três – Drie
– Quatro – Vier
– Cinco – Vijf
– Seis – Zes
– Sete – Zeven
– Oito – Acht
– Nove – Negen
– Dez – Tien
Dagen van de Week
Het kennen van de dagen van de week helpt je bij het maken van afspraken en het begrijpen van schema’s.
– Segunda-feira – Maandag
– Terça-feira – Dinsdag
– Quarta-feira – Woensdag
– Quinta-feira – Donderdag
– Sexta-feira – Vrijdag
– Sábado – Zaterdag
– Domingo – Zondag
Kleuren
Het kunnen benoemen van kleuren is handig in verschillende situaties, zoals winkelen en beschrijven.
– Vermelho – Rood
– Azul – Blauw
– Verde – Groen
– Amarelo – Geel
– Preto – Zwart
– Branco – Wit
– Rosa – Roze
– Laranja – Oranje
– Roxo – Paars
– Marrom – Bruin
Familieleden
Het benoemen van familieleden is nuttig voor persoonlijke gesprekken en het begrijpen van relaties.
– Pai – Vader
– Mãe – Moeder
– Irmão – Broer
– Irmã – Zus
– Avô – Grootvader
– Avó – Grootmoeder
– Tio – Oom
– Tia – Tante
– Primo – Neef
– Prima – Nicht
Voeding en Drank
Het kennen van de namen van verschillende voedingsmiddelen en dranken is essentieel, vooral als je in een Portugeessprekend land bent.
– Água – Water
– Leite – Melk
– Pão – Brood
– Fruta – Fruit
– Carne – Vlees
– Peixe – Vis
– Arroz – Rijst
– Feijão – Bonen
– Salada – Salade
– Sopa – Soep
Vervoer
Het begrijpen van woorden die te maken hebben met vervoer kan je helpen bij het navigeren en reizen in een Portugeessprekend gebied.
– Carro – Auto
– Ônibus – Bus
– Trem – Trein
– Avião – Vliegtuig
– Táxi – Taxi
– Bicicleta – Fiets
– Barco – Boot
– Parada de ônibus – Bushalte
– Estação de trem – Treinstation
– Aeroporto – Luchthaven
Weer
Het beschrijven van het weer is een veelvoorkomend onderwerp van gesprek, dus het is handig om de basiswoorden te kennen.
– Sol – Zon
– Chuva – Regen
– Nuvem – Wolk
– Vento – Wind
– Neve – Sneeuw
– Calor – Warmte
– Frio – Koude
– Temperatura – Temperatuur
– Tempo – Weer
– Clima – Klimaat
Conclusie
Het beheersen van deze basiswoorden en uitdrukkingen zal je helpen om een solide start te maken met het leren van het Portugees. Hoewel het aanvankelijk overweldigend kan lijken, zal regelmatige oefening en herhaling je helpen om deze woorden en zinnen te onthouden en effectief te gebruiken. Vergeet niet om te oefenen met native speakers wanneer dat mogelijk is, want dit zal je vertrouwen en vaardigheid in de taal aanzienlijk verbeteren. Boa sorte! (Veel succes!)