Het praten over het weer is in Nederland vaak hét begin van een gesprek. Ook als je Nederlands leert, is het handig om over het weer en de seizoenen te kunnen praten.
Weer
Het algemene woord voor de atmosferische condities op een gegeven moment.
Hoe is het weer vandaag?
Seizoenen
De grote perioden van het jaar, gekenmerkt door specifieke weersomstandigheden.
In welk seizoen ben je geboren?
Zon
De ster die het centrum van ons zonnestelsel vormt en verantwoordelijk is voor daglicht en warmte.
De zon schijnt fel vandaag, dus vergeet je niet in te smeren.
Regen
Vloeibare neerslag die uit de lucht valt in de vorm van druppels.
Vergeet je paraplu niet, want het gaat straks regenen.
Sneeuw
Neerslag in de vorm van ijskristallen die naar beneden valt bij temperaturen onder 0°C.
De kinderen zijn blij want er ligt sneeuw en ze kunnen een sneeuwpop maken.
IJs
Bevroren water, wat kan voorkomen op straten en waters tijdens de winter.
Pas op voor gladheid, want er kan ijs op de weg liggen.
Temperatuur
De graad van warmte of kou gemeten met een thermometer in Celsius of Fahrenheit.
De temperatuur gaat vannacht onder het vriespunt zakken.
Wind
Lucht die zich verplaatst van een gebied met hoge druk naar een gebied met lage druk.
De wind is behoorlijk sterk, het is verstandig om geen losse spullen buiten te laten liggen.
Lente
Het seizoen tussen winter en zomer waarin de natuur weer tot leven komt.
In de lente zie je overal bloemen bloeien en bomen groen worden.
Zomer
Het warmste seizoen van het jaar waarin de dagen het langst zijn.
In de zomer gaan veel mensen op vakantie omdat het weer dan meestal goed is.
Herfst
Het seizoen waarin de bladeren van de bomen vallen en het weer wisselvalliger wordt.
In de herfst kun je genieten van de mooie rood-oranje kleuren in de natuur.
Winter
Het koudste seizoen van het jaar, waarin de dagen kort zijn en de nachten lang.
In de winter is het vroeg donker en kunnen we soms sneeuw verwachten.
Bewolkt
Een hemel die bedekt is met wolken.
Het is bewolkt vandaag, de zon komt er maar niet doorheen.
Helder
Een lucht zonder of met heel weinig wolken.
De sterren zijn goed zichtbaar op een heldere nacht.
Storm
Hevige wind vaak gepaard met regen, onweer, sneeuw of hagel.
De weersvoorspelling heeft een storm voorspeld, dus blijf liever binnen.
Bliksem
Een plotselinge elektrische ontlading tijdens een onweersbui.
Kijk, daar was een flits bliksem te zien!
Onweer
Een weersverschijnsel met bliksem, donder en vaak hevige neerslag.
Het onweer komt dichterbij, je hoort de donder nu erg luid.
Mist
Een wolk die contact maakt met de grond en het zicht beperkt.
Pas je snelheid aan als je autorijdt in de mist.
Voorspelling
Een verwachting van hoe het weer zal zijn in de toekomst.
Volgens de weersvoorspelling krijgen we volgende week te maken met een hittegolf.
Barometer
Een instrument waarmee de luchtdruk gemeten wordt, gebruikt voor het voorspellen van het weer.
De barometer geeft een dalende trend aan, wat duidt op mogelijk slechter weer.
Natte sneeuw
Sneeuw die gedeeltelijk smelt wanneer het de grond raakt.
Vanmiddag wordt er natte sneeuw verwacht, wat kan zorgen voor gladheid.
Het bespreken van het weer en de seizoenen helpt niet alleen bij kleine praatjes, maar het stelt je ook in staat om je plannen te delen en afspraken te maken, rekening houdend met de omstandigheden buiten. Met de bovengenoemde termen en zinnen kun je een gesprek starten met iedereen die Nederlands spreekt, en tegelijkertijd werk je aan je taalvaardigheden. Vergeet niet om regelmatig naar de weersverwachtingen te luisteren op radio of televisie, of lees de voorspellingen online om de woorden en uitdrukkingen in context te zien en te horen. Zo zul je snel aan het vertellen zijn over het weer alsof je nooit anders hebt gedaan.