Natuurgerelateerde woorden
Mežs – bos. Dit woord verwijst naar een groot gebied bedekt met bomen en andere planten.
Mežs ir pilns ar dažādiem dzīvniekiem.
Ezers – meer. Dit is een grote watermassa omringd door land.
Mēs peldējāmies ezerā visu dienu.
Upes – rivier. Een natuurlijke waterstroom die meestal naar een zee of een meer stroomt.
Lielākā upe Latvijā ir Daugava.
Kalns – berg. Een grote natuurlijke verhoging van het aardoppervlak.
Kalnā mēs varējām redzēt visu ieleju.
Jūra – zee. Een grote watermassa die de continenten omringt.
Baltijas jūra ir ļoti skaista.
Smiltis – zand. Kleine korreltjes gesteente die vaak op stranden en in woestijnen te vinden zijn.
Pludmale bija pilna ar zeltainām smiltīm.
Milieugerelateerde woorden
Vide – milieu. De natuurlijke wereld, inclusief de lucht, het water en de grond, waarin mensen, dieren en planten leven.
Mums ir jārūpējas par vidi.
Atkritumi – afval. Materialen of voorwerpen die niet langer nuttig zijn en worden weggegooid.
Atkritumi bija izkaisīti visur parkā.
Oglekļa dioksīds – koolstofdioxide. Een gas dat vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstoffen en dat bijdraagt aan de opwarming van de aarde.
Automašīnas izdala oglekļa dioksīdu.
Globālā sasilšana – opwarming van de aarde. De geleidelijke stijging van de gemiddelde temperatuur van de aarde’s atmosfeer en oceanen.
Globālā sasilšana ietekmē klimata pārmaiņas.
Saules enerģija – zonne-energie. Energie die wordt opgewekt door het opvangen van zonlicht.
Mūsu māja izmanto saules enerģiju.
Atjaunojamie resursi – hernieuwbare bronnen. Natuurlijke hulpbronnen die kunnen worden aangevuld of vernieuwd, zoals zonlicht, wind en water.
Atjaunojamie resursi ir ilgtspējīgi.
Meer natuurgerelateerde woorden
Puķe – bloem. Het kleurrijke, vaak geurige deel van een plant dat zaden produceert.
Dārzā bija daudz dažādu puķu.
Koks – boom. Een grote plant met een stam, takken en bladeren.
Vecais koks parkā bija ļoti iespaidīgs.
Zāle – gras. Korte, groene planten die vaak op gazons en weiden groeien.
Bērni spēlējās uz zāles.
Dzīvnieks – dier. Een levend wezen dat geen plant of mens is.
Zoodārzā mēs redzējām daudz dažādu dzīvnieku.
Putns – vogel. Een dier met veren, vleugels en een snavel dat meestal kan vliegen.
Putni dziedāja no rīta.
Zivs – vis. Een koudbloedig dier dat in water leeft en kieuwen heeft.
Ezers bija pilns ar zivīm.
Meer milieugerelateerde woorden
Recycling – hergebruik. Het proces van het omzetten van afvalmaterialen in nieuwe materialen en objecten.
Recycling palīdz samazināt atkritumu daudzumu.
Enerģijas taupīšana – energiebesparing. Het verminderen van het energieverbruik door efficiënter gebruik te maken van energiebronnen.
Enerģijas taupīšana ir svarīga mūsu nākotnei.
Bioloģiskā daudzveidība – biodiversiteit. De verscheidenheid aan leven op aarde, inclusief planten, dieren en micro-organismen.
Bioloģiskā daudzveidība ir būtiska ekosistēmas veselībai.
Klimata pārmaiņas – klimaatverandering. Langdurige verandering in de statistische verdeling van weerpatronen.
Klimata pārmaiņas rada daudz problēmu pasaulē.
Vides piesārņojums – milieuvervuiling. De aanwezigheid van schadelijke stoffen in het milieu.
Vides piesārņojums ir globāla problēma.
Organiskās vielas – organische stoffen. Stoffen die zijn afgeleid van levende organismen, zoals planten en dieren.
Kompostēšana pārveido organiskās vielas par auglīgu augsni.
Het leren van deze natuur- en milieugerelateerde woorden in het Lets zal je helpen om een dieper begrip te krijgen van de taal en cultuur van Letland. Door deze woorden in hun context te zien en te oefenen met de voorbeeldzinnen, kun je je woordenschat uitbreiden en je communicatievaardigheden verbeteren. Veel succes met je taalleerreis!