Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende maar lonende ervaring zijn. Als je al een basiskennis van het Lets hebt, is het tijd om je woordenschat uit te breiden naar een gemiddeld niveau. Dit artikel biedt een uitgebreide lijst van Letse woorden die je moet kennen om je taalvaardigheden verder te ontwikkelen. We zullen verschillende categorieën behandelen, zoals alledaagse uitdrukkingen, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en zelfstandige naamwoorden, die je zullen helpen om je vaardigheden te verbeteren en zelfverzekerder te worden in het Lets.
Alledaagse uitdrukkingen
Het beheersen van alledaagse uitdrukkingen is essentieel om dagelijkse conversaties te voeren. Hieronder volgen enkele belangrijke uitdrukkingen die je regelmatig zult gebruiken:
– Kā tev iet? – Hoe gaat het met je?
– Man iet labi/slikti – Het gaat goed/slecht met mij.
– Es saprotu – Ik begrijp het.
– Lūdzu, atkārtojiet – Kunt u dat herhalen, alstublieft?
– Paldies – Dank je wel.
– Lūdzu – Alstublieft.
– Atvainojiet – Excuseer mij.
– Labdien – Goedendag.
– Ar labu nakti – Welterusten.
– Uz redzēšanos – Tot ziens.
Werkwoorden
Werkwoorden zijn de ruggengraat van elke taal, omdat ze acties en toestanden beschrijven. Hier zijn enkele veelgebruikte Letse werkwoorden die je moet kennen:
– Būt – Zijn
– Darīt – Doen
– Runāt – Spreken
– Saprast – Begrijpen
– Zināt – Weten
– Redzēt – Zien
– Dzīvot – Leven
– Strādāt – Werken
– Mācīties – Leren
– Domāt – Denken
Voorbeelden van zinnen met werkwoorden
– Es esmu skolotājs – Ik ben een leraar.
– Viņš strādā birojā – Hij werkt op kantoor.
– Mēs mācāmies latviešu valodu – Wij leren Lets.
– Viņa saprot mani – Zij begrijpt mij.
– Es domāju par tevi – Ik denk aan jou.
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden helpen ons om eigenschappen en kenmerken te beschrijven. Hieronder vind je een lijst van nuttige bijvoeglijke naamwoorden die je kunt gebruiken:
– Liels – Groot
– Mazs – Klein
– Skaists – Mooi
– Neglīts – Lelijk
– Jauns – Jong
– Vecs – Oud
– Labs – Goed
– Slikts – Slecht
– Karsts – Heet
– Auksts – Koud
Voorbeelden van zinnen met bijvoeglijke naamwoorden
– Šī ir liela māja – Dit is een groot huis.
– Viņai ir skaista kleita – Zij heeft een mooie jurk.
– Mēs dzīvojam vecā mājā – Wij wonen in een oud huis.
– Šodien ir karsta diena – Vandaag is een hete dag.
– Tas ir labs darbs – Dat is goed werk.
Zelfstandige naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden zijn belangrijk omdat ze personen, plaatsen, dingen en ideeën benoemen. Hier zijn enkele veelvoorkomende zelfstandige naamwoorden die je moet kennen:
– Cilvēks – Mens
– Bērns – Kind
– Māja – Huis
– Darbs – Werk
– Skola – School
– Grāmata – Boek
– Mašīna – Auto
– Pilsēta – Stad
– Valsts – Land
– Laiks – Tijd
Voorbeelden van zinnen met zelfstandige naamwoorden
– Viņš ir labs cilvēks – Hij is een goed mens.
– Mēs ejam uz skolu – Wij gaan naar school.
– Tā ir mana mašīna – Dat is mijn auto.
– Es lasu grāmatu – Ik lees een boek.
– Viņa dzīvo lielā pilsētā – Zij woont in een grote stad.
Eten en drinken
Een belangrijk onderdeel van elke cultuur is eten en drinken. Hier zijn enkele woorden die je zult tegenkomen in restaurants, supermarkten en tijdens maaltijden:
– Maize – Brood
– Siers – Kaas
– Gaļa – Vlees
– Zivs – Vis
– Augļi – Fruit
– Dārzeņi – Groenten
– Ūdens – Water
– Piens – Melk
– Kafija – Koffie
– Tēja – Thee
Voorbeelden van zinnen met eten en drinken
– Es ēdu maizi ar siers – Ik eet brood met kaas.
– Viņi dzer kafiju – Zij drinken koffie.
– Mēs pērkam augļus un dārzeņus – Wij kopen fruit en groenten.
– Es gribu zivi vakariņām – Ik wil vis voor het avondeten.
– Viņa dzer ūdeni – Zij drinkt water.
Familie en vrienden
Het kunnen praten over je familie en vrienden is essentieel voor persoonlijke gesprekken. Hier zijn enkele belangrijke woorden die je moet kennen:
– Māte – Moeder
– Tēvs – Vader
– Brālis – Broer
– Māsa – Zus
– Draugs – Vriend
– Draudzene – Vriendin
– Vīrs – Echtgenoot
– Sieva – Echtgenote
– Bērns – Kind
– Vecāki – Ouders
Voorbeelden van zinnen met familie en vrienden
– Mana māte ir ārste – Mijn moeder is een arts.
– Viņa brālis dzīvo Rīgā – Haar broer woont in Riga.
– Mēs ejam ar draugiem uz kino – Wij gaan met vrienden naar de bioscoop.
– Viņš ir mans vīrs – Hij is mijn echtgenoot.
– Mūsu vecāki nāk ciemos – Onze ouders komen op bezoek.
Werk en studie
Woorden die gerelateerd zijn aan werk en studie zijn cruciaal om professionele gesprekken te voeren. Hier zijn enkele belangrijke termen:
– Darbs – Werk
– Skola – School
– Universitāte – Universiteit
– Bizness – Zaken
– Kolēģis – Collega
– Projekts – Project
– Uzdevums – Taak
– Mācību priekšmets – Vak
– Eksāmens – Examen
– Pētījums – Onderzoek
Voorbeelden van zinnen met werk en studie
– Viņš strādā pie lielā projekta – Hij werkt aan een groot project.
– Es studēju universitātē – Ik studeer aan de universiteit.
– Mūsu kolēģis ir ļoti zinošs – Onze collega is erg deskundig.
– Viņa gatavojas eksāmenam – Zij bereidt zich voor op het examen.
– Mēs veicam pētījumu par vēsturi – Wij doen onderzoek naar geschiedenis.
Vrije tijd en hobby’s
Het kunnen praten over je vrije tijd en hobby’s maakt je gesprekken interessanter en persoonlijker. Hier zijn enkele woorden die je kunt gebruiken:
– Sports – Sport
– Mūzika – Muziek
– Ceļošana – Reizen
– Māksla – Kunst
– Grāmatas – Boeken
– Kino – Bioscoop
– Teātris – Theater
– Fotografēšana – Fotografie
– Dārzkopība – Tuinieren
– Zvejošana – Vissen
Voorbeelden van zinnen met vrije tijd en hobby’s
– Viņš nodarbojas ar sportu katru dienu – Hij doet elke dag aan sport.
– Es klausos mūziku – Ik luister naar muziek.
– Mēs plānojam ceļojumu uz Franciju – Wij plannen een reis naar Frankrijk.
– Viņa interesējas par mākslu – Zij is geïnteresseerd in kunst.
– Viņi skatās kino katru nedēļu – Zij kijken elke week naar de bioscoop.
Reizen en transport
Als je in een ander land bent, is het handig om woorden te kennen die met reizen en transport te maken hebben. Hier zijn enkele nuttige termen:
– Lidosta – Luchthaven
– Vilciens – Trein
– Autobuss – Bus
– Taksometrs – Taxi
– Biļete – Ticket
– Ceļš – Weg
– Karte – Kaart
– Bagāža – Bagage
– Pasažieris – Passagier
– Lidojums – Vlucht
Voorbeelden van zinnen met reizen en transport
– Mēs esam lidostā – Wij zijn op de luchthaven.
– Es pērku biļeti uz Rīgu – Ik koop een ticket naar Riga.
– Viņš gaida autobusu – Hij wacht op de bus.
– Mums ir daudz bagāžas – Wij hebben veel bagage.
– Tas ir garš ceļš – Dat is een lange weg.
Gezondheid en welzijn
Het kunnen praten over je gezondheid en welzijn is cruciaal in noodsituaties en voor algemene zelfzorg. Hier zijn enkele belangrijke termen:
– Veselība – Gezondheid
– Slimība – Ziekte
– Ārsts – Dokter
– Zāles – Medicijnen
– Slimnīca – Ziekenhuis
– Sāpes – Pijn
– Traumas – Verwonding
– Ārstēšana – Behandeling
– Aptieka – Apotheek
– Ķermenis – Lichaam
Voorbeelden van zinnen met gezondheid en welzijn
– Man ir laba veselība – Ik heb een goede gezondheid.
– Viņš ir slims – Hij is ziek.
– Es apmeklēju ārstu – Ik bezoek de dokter.
– Viņa lieto zāles – Zij neemt medicijnen.
– Mēs ejam uz aptieku – Wij gaan naar de apotheek.
Het leren van deze Letse woorden zal je helpen om je vaardigheden naar een gemiddeld niveau te brengen en meer zelfvertrouwen te hebben in gesprekken. Vergeet niet om regelmatig te oefenen en deze woorden in je dagelijkse gesprekken te gebruiken. Succes met je studie van de Letse taal!