Koreaanse woorden die u moet kennen voor A1-niveau

Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende, maar ook zeer lonende ervaring zijn. Als je net begint met het leren van Koreaans, is het belangrijk om vertrouwd te raken met enkele basiswoorden en -uitdrukkingen die je zullen helpen om op A1-niveau te communiceren. In dit artikel zullen we een aantal essentiƫle Koreaanse woorden en zinnen bespreken die je moet kennen om een goede basis te leggen.

Basisbegroetingen en beleefdheidsuitdrukkingen

Een van de eerste dingen die je leert in elke taal zijn begroetingen. In het Koreaans zijn er verschillende manieren om iemand te begroeten, afhankelijk van de context en de relatie die je met die persoon hebt.

ģ•ˆė…•ķ•˜ģ„øģš” (annyeonghaseyo): Dit is de meest gebruikelijke manier om hallo te zeggen in het Koreaans. Het is formeel genoeg voor de meeste situaties en kan zowel overdag als ’s avonds worden gebruikt.
ģ•ˆė…• (annyeong): Dit is een informele manier om hallo te zeggen en wordt meestal gebruikt onder vrienden of mensen van dezelfde leeftijd.
ź°ģ‚¬ķ•©ė‹ˆė‹¤ (gamsahamnida): Dit betekent “dank u” en is een beleefde manier om je dankbaarheid te uiten.
ģ£„ģ†”ķ•©ė‹ˆė‹¤ (joesonghamnida): Dit betekent “het spijt me” en wordt gebruikt om je excuses aan te bieden.
ė„¤ (ne) en ģ•„ė‹ˆģš” (aniyo): Deze woorden betekenen respectievelijk “ja” en “nee”.

Getallen en tellen

Het is ook belangrijk om de basisnummers te leren, aangezien deze vaak voorkomen in dagelijkse gesprekken. Koreaans heeft twee sets nummers: Sino-Koreaanse en inheemse Koreaanse nummers.

1-10 (Sino-Koreaans): ģ¼ (il), ģ“ (i), ģ‚¼ (sam), ģ‚¬ (sa), ģ˜¤ (o), ģœ” (yuk), ģ¹  (chil), ķŒ” (pal), źµ¬ (gu), ģ‹­ (sip)
1-10 (Inheems Koreaans): ķ•˜ė‚˜ (hana), ė‘˜ (dul), ģ…‹ (set), ė„· (net), ė‹¤ģ„Æ (daseot), ģ—¬ģ„Æ (yeoseot), ģ¼ź³± (ilgop), ģ—¬ėŸ (yeodeol), ģ•„ķ™‰ (ahop), ģ—“ (yeol)

Deze nummers worden gebruikt in verschillende contexten. Bijvoorbeeld, Sino-Koreaanse nummers worden vaak gebruikt voor telefoonnummers, geld en tijd, terwijl inheemse Koreaanse nummers vaak worden gebruikt voor het tellen van objecten en leeftijden.

Veelvoorkomende zelfstandige naamwoorden

Het kennen van enkele veelvoorkomende zelfstandige naamwoorden kan je helpen om basiszinnen te vormen en beter te communiceren.

ģ§‘ (jip): huis
ķ•™źµ (hakgyo): school
ź°€ģ”± (gajok): familie
ģ¹œźµ¬ (chingu): vriend
ģŒģ‹ (eumsik): eten
ė¬¼ (mul): water
ģ±… (chaek): boek
ģ°Ø (cha): auto
ģ‚¬ėžŒ (saram): persoon

Veelvoorkomende werkwoorden

Werkwoorden zijn cruciaal om zinnen te maken en acties te beschrijven. Hier zijn enkele van de meest voorkomende werkwoorden die je op A1-niveau moet kennen:

ķ•˜ė‹¤ (hada): doen
ź°€ė‹¤ (gada): gaan
ģ˜¤ė‹¤ (oda): komen
ėعė‹¤ (meokda): eten
ė§ˆģ‹œė‹¤ (masida): drinken
ė³“ė‹¤ (boda): zien/kijken
ė“£ė‹¤ (deutda): luisteren
ģ“°ė‹¤ (sseuda): schrijven
ģ½ė‹¤ (ilkda): lezen

Basiszinnen en uitdrukkingen

Nu je enkele basiswoorden kent, is het tijd om ze in zinnen te gebruiken. Hier zijn enkele eenvoudige zinnen die je kunt gebruiken in dagelijkse gesprekken:

ģ•ˆė…•ķ•˜ģ„øģš”, ģ œ ģ“ė¦„ģ€ [naam]ģž…ė‹ˆė‹¤ (annyeonghaseyo, je ireumeun [naam] imnida): Hallo, mijn naam is [naam].
ģ €ėŠ” ė„¤ėœėž€ė“œ ģ‚¬ėžŒģž…ė‹ˆė‹¤ (jeoneun nederlandeu saram imnida): Ik ben Nederlander.
ģ–“ė””ģ—ģ„œ ģ˜¤ģ…Øģ–“ģš”? (eodieseo osyeosseoyo?): Waar komt u vandaan?
ģ €ėŠ” [land]ģ—ģ„œ ģ™”ģ–“ģš” (jeoneun [land] eseo wasseoyo): Ik kom uit [land].
ėŖ‡ ģ‚“ģ“ģ—ģš”? (myeot salieyo?): Hoe oud bent u?
ģ €ėŠ” [leeftijd] ģ‚“ģ“ģ—ģš” (jeoneun [leeftijd] salieyo): Ik ben [leeftijd] jaar oud.
ģ“ź²ƒģ€ ė¬“ģ—‡ģž…ė‹ˆź¹Œ? (igeoseun mueosimnikka?): Wat is dit?
ķ™”ģž„ģ‹¤ģ“ ģ–“ė””ģ— ģžˆģ–“ģš”? (hwajangsiri eodie isseoyo?): Waar is het toilet?

Vervoer en richtingen

Reizen en navigeren zijn essentiƫle vaardigheden, vooral als je naar een Koreaans sprekend land reist. Hier zijn enkele woorden en zinnen die je kunnen helpen:

ė²„ģŠ¤ (beoseu): bus
ķƒģ‹œ (taeksi): taxi
ģ§€ķ•˜ģ²  (jihacheol): metro
ģ—­ (yeok): station
źøø (gil): weg
ģ˜¤ė„øģŖ½ (oreunjjok): rechts
ģ™¼ģŖ½ (oenjjok): links
ģ§ģ§„ (jikjin): rechtdoor
ģ—¬źø° (yeogi): hier
ģ €źø° (jeogi): daar

Enkele nuttige zinnen:

ģ§€ķ•˜ģ² ģ—­ģ“ ģ–“ė””ģ— ģžˆģ–“ģš”? (jihacheolyeogi eodie isseoyo?): Waar is het metrostation?
ģ“ ė²„ģŠ¤ėŠ” [plaats]ģ— ź°€ģš”? (i beoseuneun [plaats] e gayo?): Gaat deze bus naar [plaats]?
ģ–¼ė§ˆģ˜ˆģš”? (eolmayeyo?): Hoeveel kost het?

Eten en drinken

Als je uit eten gaat of iets wilt kopen om te eten, zijn deze woorden en zinnen handig:

ģŒģ‹ģ  (eumsikjeom): restaurant
ė©”ė‰“ (menyu): menu
ė¬¼ (mul): water
ė°„ (bap): rijst/maaltijd
ź¹€ģ¹˜ (kimchi): kimchi (Koreaanse gefermenteerde kool)
ė¹„ė¹”ė°„ (bibimbap): bibimbap (gemengde rijstschotel)
ź³ źø° (gogi): vlees
ģ•¼ģ±„ (yachae): groente

Enkele nuttige zinnen:

ģ“ź²ƒģ€ ė¬“ģ—‡ģž…ė‹ˆź¹Œ? (igeoseun mueosimnikka?): Wat is dit?
ė§›ģžˆģ–“ģš” (masisseoyo): Het is lekker.
ź³„ģ‚°ģ„œ ģ£¼ģ„øģš” (gyesanseo juseyo): De rekening, alstublieft.

Winkelen

Als je gaat winkelen, zijn deze woorden en zinnen nuttig:

ź°€ź²Œ (gage): winkel
ź°€ź²© (gagyeok): prijs
ėˆ (don): geld
ķ˜„źøˆ (hyeongeum): contant geld
ģ¹“ė“œ (kadeu): kaart (creditcard/debitcard)

Enkele nuttige zinnen:

ģ–¼ė§ˆģ˜ˆģš”? (eolmayeyo?): Hoeveel kost het?
ģ“ź²ƒ ģ£¼ģ„øģš” (igeot juseyo): Dit graag.
ģ¹“ė“œė”œ ź³„ģ‚°ķ•  ģˆ˜ ģžˆģ–“ģš”? (kadeuro gyesanhalsu isseoyo?): Kan ik met een kaart betalen?

Familie en relaties

Het kennen van familierelaties kan nuttig zijn in gesprekken, vooral als je over je familie wilt praten:

ź°€ģ”± (gajok): familie
ģ–“ėØøė‹ˆ (eomeoni): moeder
ģ•„ė²„ģ§€ (abeoji): vader
ķ˜• (hyeong): oudere broer (voor mannen)
ģ˜¤ė¹  (oppa): oudere broer (voor vrouwen)
ėˆ„ė‚˜ (nuna): oudere zus (voor mannen)
ģ–øė‹ˆ (eonni): oudere zus (voor vrouwen)
ė™ģƒ (dongsaeng): jongere broer/zus

Dagen van de week en tijd

Het kennen van de dagen van de week en enkele basisuitdrukkingen over tijd kan je helpen om afspraken te maken en je dagelijkse routine te beschrijven:

ģ›”ģš”ģ¼ (woryoil): maandag
ķ™”ģš”ģ¼ (hwayoil): dinsdag
ģˆ˜ģš”ģ¼ (suyoil): woensdag
ėŖ©ģš”ģ¼ (mogyoil): donderdag
źøˆģš”ģ¼ (geumyoil): vrijdag
ķ† ģš”ģ¼ (toyoil): zaterdag
ģ¼ģš”ģ¼ (iryoil): zondag

Enkele nuttige zinnen:

ģ˜¤ėŠ˜ (oneul): vandaag
ė‚“ģ¼ (naeil): morgen
ģ–“ģ œ (eoje): gisteren
ģ§€źøˆ (jigeum): nu
ė‚˜ģ¤‘ģ— (najunge): later

Weer en seizoenen

Het praten over het weer is een veelvoorkomend gespreksonderwerp. Hier zijn enkele woorden en zinnen die je kunnen helpen:

ė‚ ģ”Ø (nalssi): weer
ė¹„ (bi): regen
ėˆˆ (nun): sneeuw
ė°”ėžŒ (baram): wind
ė„ė‹¤ (deopda): heet zijn
ģ¶„ė‹¤ (chupda): koud zijn
ź³„ģ ˆ (gyejeol): seizoen
ė“„ (bom): lente
ģ—¬ė¦„ (yeoreum): zomer
ź°€ģ„ (gaeul): herfst
ź²Øģšø (gyeoul): winter

Conclusie

Het leren van deze basiswoorden en zinnen zal je helpen om een sterke basis te leggen voor je Koreaanse taalvaardigheden op A1-niveau. Oefen regelmatig en probeer deze woorden in je dagelijkse gesprekken te gebruiken. Vergeet niet dat consistentie en herhaling de sleutel zijn tot het leren van een nieuwe taal. Veel succes met je Koreaanse taalstudie!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller