Franse woordenschat voor huis en huisartikelen

Als ervaren taaldocent heb ik door de jaren heen gemerkt dat een praktische woordenschat essentieel is om je comfortabel te voelen in een nieuwe taal. Wanneer je bijvoorbeeld in het Frans over je huis of huishoudelijke artikelen wilt praten, is het belangrijk de juiste woorden te kennen. Hieronder volgt een lijst met Franse vocabulaire die gerelateerd is aan het huis en huisartikelen, met definities en voorbeeldzinnen.

La maison – het huis
Een gebouw waar mensen wonen, doorgaans bestaande uit meerdere kamers en verdiepingen.
J’ai acheté une nouvelle maison à la campagne.

Le salon – de woonkamer
Een gemeenschappelijke ruimte in een huis waar de bewoners ontspannen, gasten ontvangen en sociale activiteiten ondernemen.
Nous avons passé la soirée à discuter dans le salon.

La cuisine – de keuken
De ruimte in het huis waar voedsel wordt bereid en vaak gegeten.
Ma mère prépare le dîner dans la cuisine.

La chambre – de slaapkamer
Een kamer in een huis waar mensen slapen. Een slaapkamer bevat meestal bedden of andere meubels zoals kasten en nachtkastjes.
Je dois ranger ma chambre ce weekend.

La salle de bain – de badkamer
Een kamer in een huis met faciliteiten om te baden, vaak inclusief een toilet en wastafel.
La salle de bain est occupée, peux-tu attendre quelques minutes?

Le grenier – de zolder
De ruimte direct onder het dak van een huis, vaak gebruikt voor opslag.
Nous avons transformé le grenier en salle de jeux.

Le sous-sol – de kelder
De onderste verdieping van het huis, vaak onder de grond, gebruikt voor opslag of als extra leefruimte.
La machine à laver est dans le sous-sol.

Le mur – de muur
De structuur die de ruimtes binnen een huis scheidt, meestal gemaakt van baksteen of hout.
Nous allons peindre les murs du salon en bleu.

Le toit – het dak
Het bovenste deel van het huis dat bescherming biedt tegen het weer.
Le toit a besoin d’être réparé après la tempête.

Le jardin – de tuin
Een open ruimte buiten het huis, vaak gebruikt om planten of een gazon te cultiveren.
Les enfants jouent dans le jardin.

Le balcon – het balkon
Een platform buiten het huis, meestal toegankelijk via een deur of schuifpui.
Nous prenons notre petit-déjeuner sur le balcon quand il fait beau.

La fenêtre – het raam
Een opening in de muur van een huis, meestal afgedekt met glas, die licht en frisse lucht binnenlaat.
Peux-tu fermer la fenêtre? Il commence à faire froid.

La porte – de deur
Een beweegbaar object dat wordt gebruikt om de ingang van een kamer of huis te blokkeren of open te stellen.
Il a claqué la porte en sortant.

Nu we het over de algemene delen van het huis hebben gehad, gaan we verder met huishoudelijke artikelen.

Le lit – het bed
Een meubelstuk om op te slapen, vaak een frame met een matras en beddengoed.
Je vais faire la sieste dans mon lit.

Le canapé – de bank
Een groot, comfortabel zitmeubel, vaak gevonden in de woonkamer.
Nous avons acheté un nouveau canapé pour le salon.

La chaise – de stoel
Een zitmeubel met over het algemeen een rugleuning en vier poten.
Cette chaise est vraiment confortable.

La table – de tafel
Een meubelstuk met een plat oppervlak ondersteund door poten, gebruikt om aan te eten, te schrijven of om objecten op te plaatsen.
Nous dînons à la même table tous les soirs.

L’armoire – de kledingkast
Een groot meubelstuk om kleding en ander textiel in op te bergen.
J’ai rangé mes vêtements dans l’armoire.

L’étagère – het schap
Een plat oppervlak om boeken, decoratie of andere objecten op uit te stallen.
J’ai mis mes livres préférés sur l’étagère au-dessus du bureau.

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller