Tijd en datum zijn fundamentele concepten in elke taal, en het Slowaaks is daarop geen uitzondering. In dit artikel zullen we enkele essentiĆ«le uitdrukkingen en woorden behandelen die je nodig hebt om over tijd en datum te praten in het Slowaaks. Deze kennis is niet alleen nuttig voor dagelijkse gesprekken, maar ook voor het begrijpen van schema’s, afspraken en het lezen van klok- en kalenderinformatie. Laten we beginnen met enkele basiswoorden en -zinnen.
Basiswoorden voor tijd
Hodina – Uur. Dit woord gebruik je om een specifieke tijd aan te geven.
Je to jedna hodina. (Het is Ć©Ć©n uur.)
MinĆŗta – Minuut. Dit woord gebruik je om een specifieke tijdsduur aan te geven in minuten.
TrvĆ” to pĆ¤Å„ minĆŗt. (Het duurt vijf minuten.)
Sekunda – Seconde. Dit gebruik je voor nog kleinere tijdseenheden.
PoÄkaj jednu sekundu. (Wacht een seconde.)
Äas – Tijd. Een algemeen woord voor tijd in het algemeen.
NemĆ”m Äas. (Ik heb geen tijd.)
Vragen naar de tijd
Koľko je hodĆn? – Hoe laat is het? Dit is de standaardmanier om naar de tijd te vragen.
Koľko je hodĆn? (Hoe laat is het?)
O koľkej? – Op welk tijdstip? Dit gebruik je om een specifiek tijdstip te vragen.
O koľkej prĆdeÅ”? (Hoe laat kom je?)
Basiswoorden voor datum
DeÅ – Dag. Dit gebruik je om een specifieke dag van de week aan te duiden.
Dnes je peknĆ½ deÅ. (Vandaag is een mooie dag.)
TĆ½Å¾deÅ – Week. Dit gebruik je om een periode van zeven dagen aan te duiden.
VidĆme sa budĆŗci tĆ½Å¾deÅ. (We zien elkaar volgende week.)
Mesiac – Maand. Dit gebruik je om een specifieke maand aan te duiden.
December je mĆ“j obľĆŗbenĆ½ mesiac. (December is mijn favoriete maand.)
Rok – Jaar. Dit gebruik je om een specifiek jaar aan te duiden.
Tento rok bol veľmi nĆ”roÄnĆ½. (Dit jaar was erg uitdagend.)
Vragen naar de datum
AkĆ½ je dnes deÅ? – Welke dag is het vandaag? Dit is de standaardmanier om naar de dag van de week te vragen.
AkĆ½ je dnes deÅ? (Welke dag is het vandaag?)
KoľkĆ©ho je dnes? – Welke datum is het vandaag? Dit gebruik je om naar de specifieke datum te vragen.
KoľkĆ©ho je dnes? (Welke datum is het vandaag?)
Dagdelen en specifieke tijden
RĆ”no – Ochtend. Dit gebruik je voor de vroege uren van de dag.
Zobudil som sa skoro rƔno. (Ik werd vroeg in de ochtend wakker.)
Poobede – Middag. Dit gebruik je voor de uren na de ochtend en voor de avond.
Stretneme sa poobede. (We ontmoeten elkaar in de middag.)
VeÄer – Avond. Dit gebruik je voor de uren na de middag en voor de nacht.
Idem von veÄer. (Ik ga ’s avonds uit.)
Noc – Nacht. Dit gebruik je voor de late uren van de dag.
Pracujem celĆŗ noc. (Ik werk de hele nacht.)
Specifieke tijden
Poludnie – Middag (12:00 uur). Dit is het exacte midden van de dag.
Obedujem o poludnie. (Ik lunch om twaalf uur.)
Polnoc – Middernacht (00:00 uur). Dit is het exacte midden van de nacht.
Študujem až do polnoci. (Ik studeer tot middernacht.)
Frequentie en duur
KaždĆ½ deÅ – Elke dag. Dit gebruik je om aan te geven dat iets dagelijks gebeurt.
CviÄĆm každĆ½ deÅ. (Ik sport elke dag.)
KaždĆ½ tĆ½Å¾deÅ – Elke week. Dit gebruik je om aan te geven dat iets wekelijks gebeurt.
ChodĆm do kina každĆ½ tĆ½Å¾deÅ. (Ik ga elke week naar de bioscoop.)
Raz za mesiac – Een keer per maand. Dit gebruik je om aan te geven dat iets maandelijks gebeurt.
StretƔvame sa raz za mesiac. (We ontmoeten elkaar een keer per maand.)
Raz za rok – Een keer per jaar. Dit gebruik je om aan te geven dat iets jaarlijks gebeurt.
ChodĆme na dovolenku raz za rok. (We gaan een keer per jaar op vakantie.)
Verleden, heden en toekomst
VÄera – Gisteren. Dit gebruik je om naar de dag voor vandaag te verwijzen.
VÄera som bol doma. (Gisteren was ik thuis.)
Dnes – Vandaag. Dit gebruik je om naar de huidige dag te verwijzen.
Dnes je peknĆ½ deÅ. (Vandaag is een mooie dag.)
Zajtra – Morgen. Dit gebruik je om naar de dag na vandaag te verwijzen.
Zajtra mĆ”m skĆŗÅ”ku. (Morgen heb ik een examen.)
MinulĆ½ tĆ½Å¾deÅ – Vorige week. Dit gebruik je om naar de week voor de huidige te verwijzen.
MinulĆ½ tĆ½Å¾deÅ som bol na služobnej ceste. (Vorige week was ik op zakenreis.)
Tento tĆ½Å¾deÅ – Deze week. Dit gebruik je om naar de huidige week te verwijzen.
Tento tĆ½Å¾deÅ mĆ”m veľa prĆ”ce. (Deze week heb ik veel werk.)
BudĆŗci tĆ½Å¾deÅ – Volgende week. Dit gebruik je om naar de week na de huidige te verwijzen.
BudĆŗci tĆ½Å¾deÅ idem na dovolenku. (Volgende week ga ik op vakantie.)
Seizoenen
Jar – Lente. Dit is het seizoen na de winter en voor de zomer.
Jar je moje obľĆŗbenĆ© roÄnĆ© obdobie. (De lente is mijn favoriete seizoen.)
Leto – Zomer. Dit is het warme seizoen na de lente en voor de herfst.
Leto je veľmi horĆŗce. (De zomer is erg heet.)
JeseÅ – Herfst. Dit is het seizoen na de zomer en voor de winter.
JeseÅ je plnĆ” farieb. (De herfst is vol kleuren.)
Zima – Winter. Dit is het koude seizoen na de herfst en voor de lente.
Zima je veľmi chladnĆ”. (De winter is erg koud.)
Uitdrukkingen met tijd en datum
Äas sĆŗ peniaze – Tijd is geld. Dit is een veelgebruikte uitdrukking die de waarde van tijd benadrukt.
Äas sĆŗ peniaze. (Tijd is geld.)
Nie je Äas strĆ”caÅ„ Äas – Er is geen tijd te verliezen. Dit betekent dat je direct moet handelen.
Nie je Äas strĆ”caÅ„ Äas. (Er is geen tijd te verliezen.)
Na poslednĆŗ chvĆľu – Op het laatste moment. Dit gebruik je om iets aan te duiden dat op het laatste moment gebeurt.
Urobil som to na poslednĆŗ chvĆľu. (Ik deed het op het laatste moment.)
Äas lieÄi vÅ”etky rany – De tijd heelt alle wonden. Dit betekent dat tijd helpt om pijn en verdriet te verzachten.
Äas lieÄi vÅ”etky rany. (De tijd heelt alle wonden.)
Nu je deze woorden en uitdrukkingen kent, ben je beter voorbereid om over tijd en datum te praten in het Slowaaks. Of je nu een afspraak wilt maken, een schema wilt begrijpen of gewoon een gesprek wilt voeren, deze kennis zal je zeker van pas komen. Blijf oefenen en je zult merken dat je steeds zelfverzekerder wordt in het gebruik van deze termen. Veel succes met je taalstudie!