Duitse woorden die u moet kennen voor B1-niveau

Het leren van de Duitse taal kan een uitdagende maar zeer belonende ervaring zijn. Voor degenen die al een basiskennis hebben van de Duitse taal en zich voorbereiden op het B1-niveau, is het van cruciaal belang om een solide woordenschat te hebben. Op dit niveau wordt van u verwacht dat u niet alleen dagelijkse conversaties kunt voeren, maar ook kunt praten over meer complexe onderwerpen zoals werk, opleiding en vrije tijd. In dit artikel zullen we enkele essentiële Duitse woorden en uitdrukkingen bespreken die u moet kennen om uw taalvaardigheden naar het B1-niveau te tillen.

Basiswoordenschat voor Alledaagse Situaties

Op B1-niveau moet u in staat zijn om gesprekken te voeren over alledaagse onderwerpen zoals boodschappen doen, reizen en gezondheidszorg. Hier zijn enkele belangrijke woorden en uitdrukkingen die u kunt gebruiken:

Lebensmittel: Dit betekent “levensmiddelen” of “boodschappen”. Bijvoorbeeld: “Ich muss Lebensmittel kaufen” (Ik moet boodschappen doen).

Öffentliche Verkehrsmittel: Dit betekent “openbaar vervoer”. Bijvoorbeeld: “Ich benutze täglich öffentliche Verkehrsmittel” (Ik gebruik dagelijks het openbaar vervoer).

Arzttermin: Dit betekent “doktersafspraak”. Bijvoorbeeld: “Ich habe morgen einen Arzttermin” (Ik heb morgen een doktersafspraak).

In de Supermarkt

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken wanneer u boodschappen doet:

Einkaufswagen: Winkelwagen

Kasse: Kassa

Sonderangebot: Aanbieding

Quittung: Bonnetje

Gemüse: Groenten

Obst: Fruit

Fleisch: Vlees

Milchprodukte: Zuivelproducten

Voorbeeldzin: “Wo finde ich die Milchprodukte?” (Waar vind ik de zuivelproducten?)

Reizen en Vervoer

Als u zich verplaatst, zijn de volgende woorden handig:

Bahnhof: Treinstation

Flughafen: Vliegveld

Fahrkarte: Ticket

Abfahrt: Vertrek

Ankunft: Aankomst

Verspätung: Vertraging

Voorbeeldzin: “Gibt es eine Verspätung?” (Is er een vertraging?)

Werk en Opleiding

Op B1-niveau wordt van u verwacht dat u kunt praten over uw werk en opleiding. Hier zijn enkele nuttige woorden en uitdrukkingen:

Arbeitsplatz: Werkplek

Kollege: Collega

Besprechung: Vergadering

Berufserfahrung: Werkervaring

Ausbildung: Opleiding

Praktikum: Stage

Bewerbung: Sollicitatie

Voorbeeldzin: “Ich habe mich um eine Stelle beworben” (Ik heb gesolliciteerd naar een baan).

In het Kantoor

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken op kantoor:

Schreibtisch: Bureau

Computer: Computer

Drucker: Printer

Dokument: Document

Telefon: Telefoon

Besprechungsraum: Vergaderruimte

Voorbeeldzin: “Der Drucker funktioniert nicht” (De printer werkt niet).

Opleiding en Studies

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken in een academische context:

Universität: Universiteit

Vorlesung: College

Prüfung: Examen

Studiengang: Opleidingsprogramma

Professor: Hoogleraar

Semester: Semester

Voorbeeldzin: “Ich habe nächste Woche eine wichtige Prüfung” (Ik heb volgende week een belangrijk examen).

Vrije Tijd en Hobby’s

Vrije tijd en hobby’s zijn ook belangrijke onderwerpen op B1-niveau. Hier zijn enkele woorden en uitdrukkingen die u kunt gebruiken:

Freizeit: Vrije tijd

Hobby: Hobby

Sport: Sport

Musik: Muziek

Reisen: Reizen

Lesen: Lezen

Voorbeeldzin: “In meiner Freizeit lese ich gerne” (In mijn vrije tijd lees ik graag).

Sport en Activiteiten

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken als u over sport en activiteiten praat:

Fußball: Voetbal

Schwimmen: Zwemmen

Joggen: Hardlopen

Fitnessstudio: Sportschool

Wandern: Wandelen

Radfahren: Fietsen

Voorbeeldzin: “Ich gehe dreimal die Woche ins Fitnessstudio” (Ik ga drie keer per week naar de sportschool).

Muziek en Cultuur

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken als u over muziek en cultuur praat:

Konzert: Concert

Instrument: Instrument

Orchester: Orkest

Theater: Theater

Ausstellung: Tentoonstelling

Museum: Museum

Voorbeeldzin: “Ich besuche gerne Museen” (Ik bezoek graag musea).

Communicatie en Sociale Interactie

Communicatie is een essentieel onderdeel van het leren van een nieuwe taal. Hier zijn enkele woorden en uitdrukkingen die u kunt gebruiken in sociale interacties:

Gespräch: Gesprek

Frage: Vraag

Antwort: Antwoord

Einladung: Uitnodiging

Verabredung: Afspraak

Freundschaft: Vriendschap

Voorbeeldzin: “Kann ich Ihnen eine Frage stellen?” (Mag ik u een vraag stellen?)

Bij Sociale Gelegenheden

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken bij sociale gelegenheden:

Party: Feest

Gast: Gast

Geschenk: Cadeau

Feiern: Vieren

Einladung: Uitnodiging

Freunde: Vrienden

Voorbeeldzin: “Ich habe eine Einladung zu einer Party” (Ik heb een uitnodiging voor een feest).

Communicatie via Telefoon en E-mail

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken bij communicatie via telefoon of e-mail:

Anruf: Telefoontje

Nachricht: Bericht

Voicemail: Voicemail

E-Mail: E-mail

Absender: Afzender

Empfänger: Ontvanger

Voorbeeldzin: “Ich habe eine Nachricht auf meiner Voicemail” (Ik heb een bericht op mijn voicemail).

Gezondheid en Lichaam

Gezondheid is een belangrijk onderwerp op elk taalniveau. Hier zijn enkele woorden en uitdrukkingen die u kunt gebruiken:

Gesundheit: Gezondheid

Arzt: Arts

Krankenschwester: Verpleegster

Krankenhaus: Ziekenhuis

Medikamente: Medicijnen

Untersuchung: Onderzoek

Voorbeeldzin: “Ich muss zum Arzt gehen” (Ik moet naar de dokter gaan).

Bij de Dokter

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken bij de dokter:

Termin: Afspraak

Symptome: Symptomen

Diagnose: Diagnose

Rezept: Recept

Behandlung: Behandeling

Versicherung: Verzekering

Voorbeeldzin: “Ich brauche ein Rezept für meine Medikamente” (Ik heb een recept nodig voor mijn medicijnen).

Het Menselijk Lichaam

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken om het menselijk lichaam te beschrijven:

Kopf: Hoofd

Arm: Arm

Bein: Been

Herz: Hart

Lunge: Long

Magen: Maag

Voorbeeldzin: “Mein Kopf tut weh” (Mijn hoofd doet pijn).

Weer en Natuur

Weer en natuur zijn ook belangrijke onderwerpen op B1-niveau. Hier zijn enkele woorden en uitdrukkingen die u kunt gebruiken:

Wetter: Weer

Regen: Regen

Sonne: Zon

Schnee: Sneeuw

Wind: Wind

Temperatur: Temperatuur

Voorbeeldzin: “Das Wetter ist heute schön” (Het weer is vandaag mooi).

Seizoenen en Klimaat

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken om seizoenen en klimaat te beschrijven:

Frühling: Lente

Sommer: Zomer

Herbst: Herfst

Winter: Winter

Klima: Klimaat

Jahreszeit: Seizoen

Voorbeeldzin: “Der Herbst ist meine Lieblingsjahreszeit” (De herfst is mijn favoriete seizoen).

Natuur en Milieu

Hier zijn enkele woorden die u kunt gebruiken om over natuur en milieu te praten:

Baum: Boom

Blume: Bloem

Fluss: Rivier

Berg: Berg

Meer: Zee

Umwelt: Milieu

Voorbeeldzin: “Wir müssen die Umwelt schützen” (We moeten het milieu beschermen).

Conclusie

Het beheersen van een uitgebreide woordenschat is cruciaal voor het bereiken van B1-niveau in het Duits. Door de woorden en uitdrukkingen in dit artikel te leren en regelmatig te oefenen, zult u merken dat uw taalvaardigheden aanzienlijk verbeteren. Vergeet niet om deze woorden in context te gebruiken, of het nu in gesprekken, het schrijven van brieven of het lezen van teksten is. Veel succes met uw taalleerreis!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller