Duitse woorden die u moet kennen voor A1-niveau

Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende, maar ook zeer lonende ervaring zijn. Duits, met zijn rijke geschiedenis en cultuur, is een populaire keuze voor veel taalleerders. Als u net begint met het leren van Duits, zult u merken dat er een aantal basiswoorden en -zinnen zijn die essentieel zijn voor het begrijpen en communiceren op A1-niveau. In dit artikel bespreken we enkele van de belangrijkste Duitse woorden die u moet kennen om een goede basis te leggen voor uw verdere taalstudie.

Basiswoorden en -zinnen

Het is belangrijk om te beginnen met enkele basiswoorden en -zinnen die u in het dagelijks leven vaak zult gebruiken. Hier zijn enkele voorbeelden:

Hallo – Hallo
Guten Morgen – Goedemorgen
Guten Abend – Goedenavond
Gute Nacht – Goede nacht
Wie geht’s? – Hoe gaat het?
Mir geht’s gut, danke. – Het gaat goed met mij, dank je.
Ja – Ja
Nein – Nee
Bitte – Alstublieft
Danke – Dank u
Entschuldigung – Pardon
Auf Wiedersehen – Tot ziens

Deze woorden en zinnen vormen de basis van veel gesprekken en zullen u helpen om op een eenvoudige manier te communiceren.

Getallen

Het kennen van de getallen is ook erg belangrijk. Hier zijn de getallen van 1 tot 10 in het Duits:

eins – รฉรฉn
zwei – twee
drei – drie
vier – vier
fรผnf – vijf
sechs – zes
sieben – zeven
acht – acht
neun – negen
zehn – tien

Daarnaast is het handig om de tientallen te kennen:

zwanzig – twintig
dreiรŸig – dertig
vierzig – veertig
fรผnfzig – vijftig
sechzig – zestig
siebzig – zeventig
achtzig – tachtig
neunzig – negentig
hundert – honderd

Dagen van de week en maanden

De dagen van de week en de maanden zijn ook essentiรซle woorden die u moet kennen:

Dagen van de week:

Montag – maandag
Dienstag – dinsdag
Mittwoch – woensdag
Donnerstag – donderdag
Freitag – vrijdag
Samstag – zaterdag
Sonntag – zondag

Maanden:

Januar – januari
Februar – februari
Mรคrz – maart
April – april
Mai – mei
Juni – juni
Juli – juli
August – augustus
September – september
Oktober – oktober
November – november
Dezember – december

Vragen stellen

Het stellen van vragen is een belangrijk onderdeel van communicatie. Hier zijn enkele basisvragen die u moet kennen:

Wie? – Wie?
Was? – Wat?
Wo? – Waar?
Wann? – Wanneer?
Warum? – Waarom?
Wie viel? – Hoeveel?
Wie lange? – Hoe lang?

Familie en vrienden

Het kennen van de woorden voor familieleden en vrienden is ook belangrijk. Hier zijn enkele basiswoorden:

Familie – familie
Vater – vader
Mutter – moeder
Bruder – broer
Schwester – zus
Opa – opa
Oma – oma
Freund – vriend
Freundin – vriendin

Boodschappen doen

Wanneer u boodschappen doet, zijn er enkele belangrijke woorden die u moet kennen:

Apfel – appel
Brot – brood
Milch – melk
Wasser – water
Kรคse – kaas
Ei – ei
Fleisch – vlees
Gemรผse – groente
Obst – fruit

Vervoer

Als u zich verplaatst in een Duitstalig land, is het handig om enkele vervoersgerelateerde woorden te kennen:

Auto – auto
Bus – bus
Zug – trein
Flugzeug – vliegtuig
Fahrrad – fiets
Bahnhof – station
Flughafen – vliegveld
Taxi – taxi

In een restaurant

Wanneer u uit eten gaat, zijn er enkele basiswoorden die u moet kennen:

Speisekarte – menukaart
Vorspeise – voorgerecht
Hauptgericht – hoofdgerecht
Nachtisch – nagerecht
Getrรคnk – drankje
Rechnung – rekening
Trinkgeld – fooi

In een hotel

Hier zijn enkele woorden die nuttig kunnen zijn wanneer u in een hotel verblijft:

Reservierung – reservering
Zimmer – kamer
Schlรผssel – sleutel
Bett – bed
Frรผhstรผck – ontbijt
Rezeption – receptie

Nuttige werkwoorden

Werkwoorden zijn een essentieel onderdeel van de taal. Hier zijn enkele basiswerkwoorden die u moet kennen:

sein – zijn
haben – hebben
gehen – gaan
kommen – komen
essen – eten
trinken – drinken
schlafen – slapen
lesen – lezen
schreiben – schrijven
sprechen – spreken
hรถren – horen
sehen – zien

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden helpen om dingen te beschrijven. Hier zijn enkele basisbijvoeglijke naamwoorden:

groรŸ – groot
klein – klein
alt – oud
neu – nieuw
schรถn – mooi
hรคsslich – lelijk
gut – goed
schlecht – slecht
kalt – koud
warm – warm

Locaties en richtingen

Het kennen van enkele basiswoorden voor locaties en richtingen kan erg nuttig zijn:

hier – hier
da – daar
links – links
rechts – rechts
geradeaus – rechtdoor
oben – boven
unten – beneden
drinnen – binnen
drauรŸen – buiten

Emoties en gevoelens

Het uiten van emoties en gevoelens is een belangrijk onderdeel van communicatie. Hier zijn enkele basiswoorden:

glรผcklich – gelukkig
traurig – verdrietig
mรผde – moe
aufgeregt – opgewonden
gelangweilt – verveeld
verรคrgert – boos
angst – bang
รผberrascht – verrast

Het weer

Praten over het weer is een veelvoorkomend gespreksonderwerp. Hier zijn enkele woorden die u moet kennen:

Sonne – zon
Regen – regen
Schnee – sneeuw
Wolke – wolk
Wind – wind
kalt – koud
warm – warm
heiรŸ – heet
nass – nat
trocken – droog

Conclusie

Het leren van een nieuwe taal vereist tijd, geduld en oefening. Door de basiswoorden en -zinnen te leren die in dit artikel zijn besproken, legt u een sterke basis voor uw verdere studie van het Duits. Vergeet niet regelmatig te oefenen en uw woordenschat uit te breiden. Veel succes met uw taalleerreis!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller