Basiswoordenschat Engels voor beginners

Wanneer u als beginner Engels leert, is het essentieel om een basiswoordenschat op te bouwen. Deze woorden vormen de bouwstenen voor de communicatie en helpen u om alledaagse gesprekken te voeren en te begrijpen. Hieronder vindt u essentiƫle woorden met definities en voorbeeldzinnen, die u een goede start zullen geven.

Hello
Begroeting; een manier om iemand te verwelkomen of te groeten.
“Hello, how are you?”

Goodbye
Afscheid; een manier om te zeggen dat je weggaat.
“Goodbye! Have a nice day!”

Yes
Bevestiging; een woord om te laten zien dat je het eens bent of dat iets correct is.
“Yes, I would like some coffee, please.”

No
Ontkenning; een woord om te laten zien dat je het niet eens bent of dat iets niet correct is.
“No, I don’t need any help, thank you.”

Please
Beleefdheidsvorm; wordt gebruikt om een verzoek vriendelijker te maken.
“Could you please pass the salt?”

Thank you
Uitdrukking van dankbaarheid.
“Thank you for your help.”

Sorry
Excuses; wordt gebruikt wanneer je je wilt verontschuldigen.
“I’m sorry for being late.”

I
Persoonlijk voornaamwoord; verwijst naar de persoon die spreekt.
“I am learning English.”

You
Persoonlijk voornaamwoord; kan verwijzen naar de persoon waarmee gesproken wordt (enkelvoud) of naar een groep mensen (meervoud).
“How are you doing today?”

He
Persoonlijk voornaamwoord; verwijst naar een mannelijk persoon of dier.
“He is my brother.”

She
Persoonlijk voornaamwoord; verwijst naar een vrouwelijk persoon of dier.
“She works at the hospital.”

It
Persoonlijk voornaamwoord; verwijst naar een object of dier waarvan het geslacht niet bekend is.
“It is raining outside.”

We
Persoonlijk voornaamwoord; verwijst naar de spreker samen met Ć©Ć©n of meerdere anderen.
“We are going on vacation next week.”

They
Persoonlijk voornaamwoord; verwijst naar twee of meer personen of dingen.
“They are playing soccer.”

Name
Een woord of set van woorden waarmee een persoon, dier, plaats of ding wordt geĆÆdentificeerd.
“What’s your name?”

Family
Een groep individuen die verwant zijn door bloed, huwelijk of adoptie.
“I love spending time with my family.”

Friend
Een persoon waarmee je een band hebt door wederzijdse genegenheid, exclusief seksuele of familiebanden.
“She is my best friend.”

House
Een gebouw waar mensen wonen, vaak een gezin.
“We bought a new house.”

Food
Substanties die we eten en die ons lichaam voeden.
“I’m going to the supermarket to buy some food.”

Water
Een heldere vloeistof zonder kleur, smaak of geur die essentieel is voor de meeste plant- en diersoorten.
“Can I have a glass of water, please?”

Clothes
Voorwerpen die op het lichaam worden gedragen; meestal gemaakt van stoffen of textiel.
“I need to buy some new clothes.”

School
Een instelling voor onderwijs waar studenten en docenten samenkomen om te leren en les te geven.
“My son goes to school every day.”

Work
Een activiteit waar je inspanning voor moet leveren, vaak om geld te verdienen; kan ook verwijzen naar de plaats waar deze activiteit wordt uitgevoerd.
“I have to work tomorrow.”

Play
Activiteiten ondernemen voor amusement of plezier.
“Children love to play outside.”

Book
Een geschreven of gedrukte werken bestaande uit pagina’s gebonden aan de ene kant en beschermd door omslagen.
“I’m reading a book about history.”

Computer
Een elektronisch apparaat voor de opslag en verwerking van data, meestal met interactie van een gebruiker.
“I use my computer for work.”

Het ontwikkelen van een fundamentele woordenschat is cruciaal voor elke taalstudent. Door deze basiswoorden en -zinnen te oefenen en te gebruiken, zult u uw Engelse communicatievaardigheden snel verbeteren. Vergeet niet om naar Engelse muziek te luisteren, boeken te lezen in het Engels, en waar mogelijk met moedertaalsprekers te spreken. Deze praktijkervaring zal uw leren enorm versterken. Succes met uw taalreis!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller