50 essentiële woorden die u moet kennen voor Japans op B2-niveau

Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagend maar lonend avontuur zijn. Als je je Japans naar een hoger niveau wilt tillen, bijvoorbeeld naar het B2-niveau, is het essentieel om een breed scala aan woorden te kennen. Op B2-niveau moet je in staat zijn om zelfstandig te communiceren over een verscheidenheid aan onderwerpen en je mening duidelijk te uiten. In dit artikel zullen we 50 essentiële woorden bespreken die je moet kennen om je Japanse woordenschat te verrijken en je taalvaardigheid te verbeteren.

Algemene Woorden

1. **経験** (keiken) – Ervaring: Het vermogen om vanuit eerdere gebeurtenissen te leren.
2. **目標** (mokuhyō) – Doel: Iets wat je wilt bereiken.
3. **関係** (kankei) – Relatie: De connectie tussen mensen of dingen.
4. **結果** (kekka) – Resultaat: De uitkomst van een bepaalde actie.
5. **方法** (hōhō) – Methode: Een manier om iets te doen.
6. **状況** (jōkyō) – Situatie: De toestand of omstandigheden waarin iets zich bevindt.
7. **意見** (iken) – Mening: Wat iemand denkt over iets.
8. **問題** (mondai) – Probleem: Iets dat opgelost moet worden.
9. **理由** (riyū) – Reden: Waarom iets gebeurt of gedaan wordt.
10. **機会** (kikai) – Kans: Een gelegenheid om iets te doen.

Werkgerelateerde Woorden

11. **会議** (kaigi) – Vergadering: Een formele bijeenkomst.
12. **報告書** (hōkokusho) – Rapport: Een geschreven verslag van iets.
13. **契約** (keiyaku) – Contract: Een formele overeenkomst.
14. **責任** (sekinin) – Verantwoordelijkheid: Het plichtsbesef om iets te doen.
15. **上司** (jōshi) – Baas: Iemand die leiding geeft op het werk.
16. **同僚** (dōryō) – Collega: Iemand met wie je samenwerkt.
17. **取引** (torihiki) – Transactie: Een zakelijke overeenkomst.
18. **業務** (gyōmu) – Taak: Een specifieke verantwoordelijkheid op het werk.
19. **宣伝** (senden) – Reclame: Het promoten van producten of diensten.
20. **昇進** (shōshin) – Promotie: Een hogere positie krijgen op het werk.

Technologische Woorden

21. **技術** (gijutsu) – Technologie: Toegepaste wetenschap en kennis.
22. **インターネット** (intānetto) – Internet: Een wereldwijd netwerk van computers.
23. **ソフトウェア** (sofutowea) – Software: Programma’s die op een computer draaien.
24. **ハードウェア** (hādowea) – Hardware: De fysieke onderdelen van een computer.
25. **データ** (dēta) – Gegevens: Informatie die opgeslagen en verwerkt wordt.
26. **ネットワーク** (nettowāku) – Netwerk: Een systeem van onderling verbonden computers.
27. **アプリケーション** (apurikēshon) – Applicatie: Een specifiek softwareprogramma.
28. **プログラム** (puroguramu) – Programma: Een reeks instructies die een computer uitvoert.
29. **ウェブサイト** (webusaito) – Website: Een locatie op het internet met een verzameling van pagina’s.
30. **セキュリティ** (sekyuriti) – Beveiliging: Maatregelen om computers en netwerken te beschermen.

Gezondheidsgerelateerde Woorden

31. **健康** (kenkō) – Gezondheid: De staat van fysiek en mentaal welzijn.
32. **病院** (byōin) – Ziekenhuis: Een instelling voor medische zorg.
33. **症状** (shōjō) – Symptoom: Een teken van ziekte.
34. **治療** (chiryo) – Behandeling: Acties om een ziekte te genezen of symptomen te verlichten.
35. **薬** (kusuri) – Medicijn: Een stof die gebruikt wordt om ziektes te behandelen.
36. **診察** (shinsatsu) – Consult: Een medische evaluatie door een arts.
37. **予防** (yobō) – Preventie: Maatregelen om ziekte te voorkomen.
38. **運動** (undō) – Oefening: Lichamelijke activiteit om fit te blijven.
39. **栄養** (eiyō) – Voeding: De inname van voedsel die nodig is voor gezondheid.
40. **休息** (kyūsoku) – Rust: Tijd nemen om te ontspannen en te herstellen.

Reisgerelateerde Woorden

41. **旅行** (ryokō) – Reis: Het verplaatsen naar een andere plaats.
42. **飛行機** (hikōki) – Vliegtuig: Een luchtvaartuig dat mensen vervoert.
43. **宿泊** (shukuhaku) – Accommodatie: Een plaats om te verblijven tijdens het reizen.
44. **観光** (kankō) – Toerisme: Het bezoeken van bezienswaardigheden.
45. **地図** (chizu) – Kaart: Een afbeelding van een gebied.
46. **予約** (yoyaku) – Reservering: Het van tevoren boeken van iets.
47. **交通** (kōtsū) – Vervoer: Middelen om van de ene plaats naar de andere te gaan.
48. **通貨** (tsūka) – Valuta: Het geld dat in een bepaald land gebruikt wordt.
49. **パスポート** (pasupōto) – Paspoort: Een officieel document voor internationale reizen.
50. **観光地** (kankōchi) – Toeristische attractie: Een plaats die veel bezocht wordt door toeristen.

Gebruik van Woorden in Context

Het is belangrijk om niet alleen deze woorden te leren, maar ook te oefenen met het gebruik ervan in context. Hier zijn enkele voorbeeldzinnen die je kunnen helpen:

– 私の経験では、早起きは健康に良いです。
– 彼の目標は来年日本語のB2試験に合格することです。
– 私たちはこの問題を解決するために新しい方法を考えなければなりません。
– 会議で新しいプロジェクトについて意見を交換しました。

Door deze zinnen te oefenen en in je dagelijks taalgebruik op te nemen, zul je merken dat je je comfortabeler voelt met deze woorden. Het is ook nuttig om deze woorden te combineren met andere vocabulaire en grammaticale structuren die je al kent om meer complexe en genuanceerde zinnen te kunnen vormen.

Conclusie

Het beheersen van deze 50 essentiële woorden zal je helpen om je Japanse taalvaardigheid naar een hoger niveau te tillen. Vergeet niet om regelmatig te oefenen, zowel schriftelijk als mondeling, en probeer deze woorden in verschillende contexten te gebruiken. Door consistent te blijven en jezelf uit te dagen, zul je merken dat je steeds vloeiender en zelfverzekerder wordt in het Japans. Veel succes met je studie en geniet van de reis naar taalvaardigheid!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller