1. **Jambo** – Hallo. Dit is een basisgroet die je overal kunt gebruiken.
2. **Habari** – Hoe gaat het? Deze groet is iets formeler en kan als vraag of als begroeting worden gebruikt.
3. **Asante** – Dank je. Een essentieel woord om beleefdheid uit te drukken.
4. **Tafadhali** – Alsjeblieft. Gebruikt om beleefd om iets te vragen.
5. **Samahani** – Sorry. Dit woord is handig in verschillende situaties waarin je je moet verontschuldigen.
6. **Ndiyo** – Ja. Simpel en duidelijk.
7. **Hapana** – Nee. Even eenvoudig als belangrijk.
8. **Sawa** – Oke. Dit woord wordt veelvuldig gebruikt om aan te geven dat alles goed is.
9. **Karibu** – Welkom. Een gastvrij woord dat je vaak zult horen.
10. **Pole** – Sorry/Medelijden. Gebruikt om medeleven te tonen of je excuses aan te bieden.
Familie en relaties
11. **Familia** – Familie. Een belangrijk woord dat veel voorkomt in gesprekken over je persoonlijke leven.
12. **Mama** – Moeder. Een van de eerste woorden die je leert in elke taal.
13. **Baba** – Vader. Even belangrijk als ‘mama’.
14. **Dada** – Zus. Gebruikt om vrouwelijke broers en zussen aan te duiden.
15. **Kaka** – Broer. Gebruikt om mannelijke broers en zussen aan te duiden.
16. **Mtoto** – Kind. Een basiswoord dat je vaak zult horen.
17. **Bibi** – Grootmoeder. Een respectvol woord voor je oma.
18. **Babu** – Grootvader. Net zo belangrijk als ‘bibi’.
Getallen en tijd
19. **Moja** – Eén. Het eerste getal dat je moet kennen.
20. **Mbili** – Twee. Het tweede getal in de reeks.
21. **Tatu** – Drie. Het derde getal.
22. **Nne** – Vier. Het vierde getal.
23. **Tano** – Vijf. Het vijfde getal.
24. **Saa** – Uur. Belangrijk voor het praten over tijd.
25. **Dakika** – Minuut. Even noodzakelijk als ‘uur’.
26. **Leo** – Vandaag. Nuttig om over de huidige dag te praten.
27. **Kesho** – Morgen. Handig voor het maken van plannen.
28. **Jana** – Gisteren. Goed om te weten voor het bespreken van het verleden.
Voedsel en drinken
29. **Chakula** – Voedsel. Een essentieel woord als je honger hebt.
30. **Maji** – Water. Misschien wel het belangrijkste woord als je dorst hebt.
31. **Matunda** – Fruit. Gezond en lekker.
32. **Mboga** – Groente. Belangrijk voor degenen die gezond willen eten.
33. **Sukari** – Suiker. Een veelgebruikt ingrediënt.
34. **Chai** – Thee. Een populaire drank in veel delen van de wereld.
35. **Kahawa** – Koffie. Voor de koffieliefhebbers.
36. **Mkate** – Brood. Een basisvoedsel in veel culturen.
37. **Nyama** – Vlees. Voor degenen die van proteïne houden.
38. **Samaki** – Vis. Een andere bron van proteïne.
Werk en studie
39. **Kazi** – Werk. Een belangrijk woord voor je carrière.
40. **Shule** – School. Voor degenen die nog studeren.
41. **Mwalimu** – Leraar. Een essentieel woord in een educatieve setting.
42. **Mwanafunzi** – Student. Dit woord gebruik je om jezelf te beschrijven als je aan het leren bent.
43. **Kitabu** – Boek. Onmisbaar voor elke student.
44. **Kalamu** – Pen. Een basisbenodigdheid voor schrijven.
45. **Kompyuta** – Computer. Onmisbaar in de moderne wereld.
46. **Darasa** – Klas. De plek waar je leert.
Reizen en vervoer
47. **Gari** – Auto. Handig om te weten als je op pad bent.
48. **Ndege** – Vliegtuig. Voor langeafstandsreizen.
49. **Basi** – Bus. Een veelgebruikt vervoermiddel.
50. **Meli** – Schip. Voor wie over water reist.
Met deze 50 woorden ben je goed op weg om je Swahili-vaardigheden naar een hoger niveau te tillen. Probeer ze in je dagelijkse gesprekken te gebruiken om ze echt onder de knie te krijgen. Veel succes met je taalreis!