Als je op weg bent naar een B1-niveau in het Swahili, zul je merken dat het kennen van de juiste woorden een enorme impact kan hebben op je vermogen om te communiceren en te begrijpen wat anderen zeggen. In dit artikel bespreken we 50 essentiële woorden die je moet kennen om jezelf comfortabel uit te drukken in het Swahili.
Dagelijkse woorden en uitdrukkingen
1. **Jambo** – Hallo. Dit is een basisgroet die je overal kunt gebruiken.
2. **Habari** – Hoe gaat het? Deze groet is iets formeler en kan als vraag of als begroeting worden gebruikt.
3. **Asante** – Dank je. Een essentieel woord om beleefdheid uit te drukken.
4. **Tafadhali** – Alsjeblieft. Gebruikt om beleefd om iets te vragen.
5. **Samahani** – Sorry. Dit woord is handig in verschillende situaties waarin je je moet verontschuldigen.
6. **Ndiyo** – Ja. Simpel en duidelijk.
7. **Hapana** – Nee. Even eenvoudig als belangrijk.
8. **Sawa** – Oke. Dit woord wordt veelvuldig gebruikt om aan te geven dat alles goed is.
9. **Karibu** – Welkom. Een gastvrij woord dat je vaak zult horen.
10. **Pole** – Sorry/Medelijden. Gebruikt om medeleven te tonen of je excuses aan te bieden.
Familie en relaties
11. **Familia** – Familie. Een belangrijk woord dat veel voorkomt in gesprekken over je persoonlijke leven.
12. **Mama** – Moeder. Een van de eerste woorden die je leert in elke taal.
13. **Baba** – Vader. Even belangrijk als ‘mama’.
14. **Dada** – Zus. Gebruikt om vrouwelijke broers en zussen aan te duiden.
15. **Kaka** – Broer. Gebruikt om mannelijke broers en zussen aan te duiden.
16. **Mtoto** – Kind. Een basiswoord dat je vaak zult horen.
17. **Bibi** – Grootmoeder. Een respectvol woord voor je oma.
18. **Babu** – Grootvader. Net zo belangrijk als ‘bibi’.
Getallen en tijd
19. **Moja** – Eén. Het eerste getal dat je moet kennen.
20. **Mbili** – Twee. Het tweede getal in de reeks.
21. **Tatu** – Drie. Het derde getal.
22. **Nne** – Vier. Het vierde getal.
23. **Tano** – Vijf. Het vijfde getal.
24. **Saa** – Uur. Belangrijk voor het praten over tijd.
25. **Dakika** – Minuut. Even noodzakelijk als ‘uur’.
26. **Leo** – Vandaag. Nuttig om over de huidige dag te praten.
27. **Kesho** – Morgen. Handig voor het maken van plannen.
28. **Jana** – Gisteren. Goed om te weten voor het bespreken van het verleden.
Voedsel en drinken
29. **Chakula** – Voedsel. Een essentieel woord als je honger hebt.
30. **Maji** – Water. Misschien wel het belangrijkste woord als je dorst hebt.
31. **Matunda** – Fruit. Gezond en lekker.
32. **Mboga** – Groente. Belangrijk voor degenen die gezond willen eten.
33. **Sukari** – Suiker. Een veelgebruikt ingrediënt.
34. **Chai** – Thee. Een populaire drank in veel delen van de wereld.
35. **Kahawa** – Koffie. Voor de koffieliefhebbers.
36. **Mkate** – Brood. Een basisvoedsel in veel culturen.
37. **Nyama** – Vlees. Voor degenen die van proteïne houden.
38. **Samaki** – Vis. Een andere bron van proteïne.
Werk en studie
39. **Kazi** – Werk. Een belangrijk woord voor je carrière.
40. **Shule** – School. Voor degenen die nog studeren.
41. **Mwalimu** – Leraar. Een essentieel woord in een educatieve setting.
42. **Mwanafunzi** – Student. Dit woord gebruik je om jezelf te beschrijven als je aan het leren bent.
43. **Kitabu** – Boek. Onmisbaar voor elke student.
44. **Kalamu** – Pen. Een basisbenodigdheid voor schrijven.
45. **Kompyuta** – Computer. Onmisbaar in de moderne wereld.
46. **Darasa** – Klas. De plek waar je leert.
Reizen en vervoer
47. **Gari** – Auto. Handig om te weten als je op pad bent.
48. **Ndege** – Vliegtuig. Voor langeafstandsreizen.
49. **Basi** – Bus. Een veelgebruikt vervoermiddel.
50. **Meli** – Schip. Voor wie over water reist.
Met deze 50 woorden ben je goed op weg om je Swahili-vaardigheden naar een hoger niveau te tillen. Probeer ze in je dagelijkse gesprekken te gebruiken om ze echt onder de knie te krijgen. Veel succes met je taalreis!