Het leren van een nieuwe taal is altijd een spannende onderneming, vooral als je al op een gevorderd niveau bent. Voor degenen die Nepalees op C1-niveau willen beheersen, is het van cruciaal belang om niet alleen de grammatica en zinsstructuur te begrijpen, maar ook een robuuste woordenschat te hebben. In dit artikel bespreken we 50 essentiële woorden die je moet kennen om je Nepalees naar een hoger niveau te tillen. Deze woorden zijn geselecteerd op basis van hun frequentie en bruikbaarheid in verschillende contexten.
Algemene Woorden
1. सत्य (Satya) – Waarheid
– Het is belangrijk om de waarheid te spreken: “सत्य बोल्नुपर्छ।”
2. मित्र (Mitra) – Vriend
– Een goede vriend is waardevol: “एक राम्रो मित्र अमूल्य हुन्छ।”
3. परिवार (Pariwar) – Familie
– Familie is alles: “परिवार सबैथोक हो।”
4. समय (Samay) – Tijd
– Tijd is kostbaar: “समय अमूल्य छ।”
5. जीवन (Jeevan) – Leven
– Het leven is mooi: “जीवन सुन्दर छ।”
Werkwoorden
6. जान्नु (Jannu) – Weten
– Ik weet het niet: “मलाई थाहा छैन।”
7. खानु (Khanu) – Eten
– Wat wil je eten?: “तिमी के खान चाहन्छौ?”
8. गर्नु (Garnu) – Doen
– Wat ben je aan het doen?: “तिमी के गर्दैछौ?”
9. बोल्नु (Bolnu) – Spreken
– Kun je Nepalees spreken?: “तिमी नेपाली बोल्न सक्छौ?”
10. पढ्नु (Padhnu) – Lezen
– Ik lees een boek: “म पुस्तक पढ्दै छु।”
Emoties
11. खुशी (Khushi) – Blij
– Ik ben blij: “म खुशी छु।”
12. दुःखी (Dukhi) – Verdrietig
– Hij is verdrietig: “ऊ दुःखी छ।”
13. माया (Maya) – Liefde
– Liefde is belangrijk: “माया महत्वपूर्ण छ।”
14. डर (Dar) – Angst
– Ik heb geen angst: “मलाई डर छैन।”
15. आशा (Asha) – Hoop
– Hoop doet leven: “आशाले बाँच्न मद्दत गर्छ।”
Objecten en Plaatsen
16. घर (Ghar) – Huis
– Mijn huis is groot: “मेरो घर ठूलो छ।”
17. विद्यालय (Vidyalaaya) – School
– De kinderen gaan naar school: “बच्चाहरू विद्यालय जान्छन्।”
18. किताब (Kitab) – Boek
– Dit boek is interessant: “यो किताब रोचक छ।”
19. बजार (Bazar) – Markt
– De markt is druk: “बजार व्यस्त छ।”
20. गाडी (Gadi) – Auto
– Mijn auto is nieuw: “मेरो गाडी नयाँ छ।”
Natuur en Omgeving
21. पहाड (Pahad) – Berg
– De Himalaya is een grote bergketen: “हिमालय एक ठूलो पहाड श्रृंखला हो।”
22. नदी (Nadi) – Rivier
– De rivier stroomt snel: “नदी छिटो बग्छ।”
23. जंगल (Jangal) – Bos
– Het bos is groen: “जंगल हरियो छ।”
24. फूल (Phool) – Bloem
– Deze bloem is mooi: “यो फूल सुन्दर छ।”
25. तारा (Tara) – Ster
– De sterren schijnen fel: “ताराहरू चम्किलो चम्कन्छन्।”
Voeding en Drank
26. खाना (Khana) – Voedsel
– Nepalees voedsel is lekker: “नेपाली खाना स्वादिष्ट छ।”
27. पानी (Pani) – Water
– Water is essentieel voor het leven: “पानी जीवनको लागि आवश्यक छ।”
28. चिया (Chiyaa) – Thee
– Nepalees drinken vaak thee: “नेपालीहरू प्राय: चिया पिउँछन्।”
29. दूध (Doodh) – Melk
– Melk is gezond: “दूध स्वास्थ्यवर्धक छ।”
30. फल (Phal) – Fruit
– Fruit is goed voor je gezondheid: “फल स्वास्थ्यको लागि राम्रो छ।”
Tijdsaanduidingen
31. आज (Aaja) – Vandaag
– Vandaag is het mooi weer: “आज मौसम राम्रो छ।”
32. भोलि (Bholi) – Morgen
– Morgen ga ik werken: “भोलि म काम गर्न जान्छु।”
33. हिजो (Hijo) – Gisteren
– Gisteren was ik thuis: “हिजो म घरमा थिएँ।”
34. समय (Samay) – Tijd
– Tijd vliegt: “समय उड्छ।”
35. हप्ता (Hapta) – Week
– Ik ga volgende week op vakantie: “म अर्को हप्ता छुट्टीमा जान्छु।”
Bijvoeglijke Naamwoorden
36. सुन्दर (Sundar) – Mooi
– De tuin is mooi: “बगैंचा सुन्दर छ।”
37. ठूलो (Thulo) – Groot
– Dit huis is groot: “यो घर ठूलो छ।”
38. सानो (Saano) – Klein
– De kat is klein: “बिरालो सानो छ।”
39. ताजा (Taja) – Vers
– Deze groenten zijn vers: “यी तरकारीहरू ताजा छन्।”
40. पुरानो (Puraano) – Oud
– Deze stad is oud: “यो शहर पुरानो छ।”
Voorzetsels en Partikels
41. माथि (Mathi) – Boven
– De vogel vliegt boven: “चरा माथि उड्छ।”
42. मुनि (Muni) – Onder
– De kat is onder de tafel: “बिरालो टेबलको मुनि छ।”
43. संग (Sanga) – Met
– Ik ga met mijn vriend: “म मेरो मित्रसँग जान्छु।”
44. अगाडि (Agadi) – Voor
– Het park is voor het huis: “पार्क घरको अगाडि छ।”
45. पछि (Pachi) – Na
– Na het eten, ga ik slapen: “खाना खाएपछि म सुत्न जान्छु।”
Verschillende Contexten
46. समस्या (Samasya) – Probleem
– Er is een probleem: “यहाँ समस्या छ।”
47. समाधान (Samadhan) – Oplossing
– We hebben een oplossing nodig: “हामीलाई समाधान चाहिन्छ।”
48. प्रश्न (Prashna) – Vraag
– Mag ik een vraag stellen?: “म प्रश्न सोध्न सक्छु?”
49. उत्तर (Uttar) – Antwoord
– Het antwoord is duidelijk: “उत्तर स्पष्ट छ।”
50. विचार (Vichar) – Idee
– Ik heb een goed idee: “मसँग एक राम्रो विचार छ।”
Conclusie
Het beheersen van een taal op C1-niveau vereist niet alleen een grondige kennis van grammatica en syntaxis, maar ook een uitgebreide woordenschat. De bovenstaande 50 woorden zijn essentieel om je begrip en communicatie in het Nepalees te verbeteren. Door deze woorden regelmatig te oefenen en in verschillende contexten toe te passen, kun je je taalvaardigheid aanzienlijk verbeteren. Onthoud dat consistentie en oefening de sleutels zijn tot succes in elke taalstudie. Veel succes met je leerreis!