50 essentiële woorden die u moet kennen voor Hebreeuws op B2-niveau

Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende maar ook zeer lonende ervaring zijn. Als je je Hebreeuwsvaardigheden naar een hoger niveau wilt tillen, is het belangrijk om een goede woordenschat op te bouwen. Voor diegenen die zich voorbereiden op een B2-niveau, is het essentieel om een breed scala aan woorden en uitdrukkingen te beheersen die je in alledaagse gesprekken en in verschillende contexten kunt gebruiken. In dit artikel zullen we 50 essentiële woorden behandelen die je moet kennen voor Hebreeuws op B2-niveau.

Zelfstandige Naamwoorden

1. מִשְׁפָּחָה (mishpacha) – familie
2. חָבֵר (chaver) – vriend
3. בֵּית סֵפֶר (beit sefer) – school
4. מִשְׂרָד (misrad) – kantoor
5. סֵפֶר (sefer) – boek
6. אִישׁ (ish) – man
7. אִשָּׁה (isha) – vrouw
8. יֶלֶד (yeled) – jongen
9. יַלְדָּה (yalda) – meisje
10. שָׁנָה (shana) – jaar

Werkwoorden

11. לַעֲבוֹד (la’avod) – werken
12. לִלְמוֹד (lilmod) – studeren
13. לֶאֱכוֹל (le’echol) – eten
14. לִשְׁתוֹת (lishtot) – drinken
15. לִדְבּוֹר (lidbor) – spreken
16. לִכְתוֹב (lichtov) – schrijven
17. לִקְרוֹא (likro) – lezen
18. לָלֶכֶת (lalekhet) – gaan
19. לָבוֹא (lavo) – komen
20. לִנְסוֹעַ (linsoa) – reizen

Bijvoeglijke Naamwoorden

21. יָפֶה (yafe) – mooi
22. גָּדוֹל (gadol) – groot
23. קָטָן (katan) – klein
24. חָזָק (chazak) – sterk
25. חָשׁוּב (chashuv) – belangrijk
26. מְעַנְיֵן (me’anyen) – interessant
27. מְהִיר (mehir) – snel
28. טוֹב (tov) – goed
29. רַע (ra) – slecht
30. קָשֶׁה (kashe) – moeilijk

Voorzetsels

31. בְּ (be) – in, bij, op
32. עַל (al) – op, over
33. לְ (le) – naar, voor
34. עִם (im) – met
35. מִ (mi) – van, uit
36. אֶת (et) – met, aan
37. לְיַד (leyad) – naast
38. מִתַּחַת (mitachat) – onder
39. לְמַעְלָה (lema’ala) – boven
40. בֵּין (bein) – tussen

Bijwoorden

41. כָּאן (kan) – hier
42. שָׁם (sham) – daar
43. עַכְשָׁו (achshav) – nu
44. מָחָר (machar) – morgen
45. אֶמֶשׁ (emesh) – gisteren
46. תָּמִיד (tamid) – altijd
47. לְעִתִּים קְרוֹבוֹת (le’itim krovot) – vaak
48. לְעִתִּים רְחוֹקוֹת (le’itim rechokot) – zelden
49. מְאוֹד (me’od) – heel, zeer
50. רַק (rak) – alleen, slechts

Context en Toepassing

Het leren van woorden is slechts de eerste stap. Het is essentieel om te weten hoe deze woorden in zinnen en verschillende contexten worden gebruikt. Laten we enkele van deze woorden in voorbeeldzinnen bekijken:

1. מִשְׁפָּחָה: “המשפחה שלי גרה בירושלים.” (Mijn familie woont in Jeruzalem.)
2. חָבֵר: “יש לי חבר טוב מאוד.” (Ik heb een heel goede vriend.)
3. בֵּית סֵפֶר: “אני לומד בבית ספר גדול.” (Ik studeer op een grote school.)
4. מִשְׂרָד: “אני עובד במשרד במרכז העיר.” (Ik werk op een kantoor in het stadscentrum.)
5. סֵפֶר: “הספר הזה מאוד מעניין.” (Dit boek is erg interessant.)

Het gebruik van werkwoorden in context:

1. לַעֲבוֹד: “אני עובד כל יום משעה שמונה עד חמש.” (Ik werk elke dag van acht uur tot vijf uur.)
2. לִלְמוֹד: “אני לומד עברית כבר שנתיים.” (Ik studeer al twee jaar Hebreeuws.)
3. לֶאֱכוֹל: “אני אוהב לאכול אוכל ישראלי.” (Ik hou van Israëlisch eten.)
4. לִשְׁתוֹת: “אני שותה קפה כל בוקר.” (Ik drink elke ochtend koffie.)
5. לִדְבּוֹר: “אני מדבר עם חברים שלי כל יום.” (Ik praat elke dag met mijn vrienden.)

Het gebruik van bijvoeglijke naamwoorden in context:

1. יָפֶה: “הנוף כאן מאוד יפה.” (Het uitzicht hier is heel mooi.)
2. גָּדוֹל: “הבית הזה גדול מאוד.” (Dit huis is erg groot.)
3. קָטָן: “יש לי כלב קטן.” (Ik heb een kleine hond.)
4. חָזָק: “הרוח היום חזקה מאוד.” (De wind is vandaag erg sterk.)
5. חָשׁוּב: “זה מאוד חשוב ללמוד שפה חדשה.” (Het is heel belangrijk om een nieuwe taal te leren.)

Het gebruik van voorzetsels in context:

1. בְּ: “אני גר בתל אביב.” (Ik woon in Tel Aviv.)
2. עַל: “הספר נמצא על השולחן.” (Het boek ligt op de tafel.)
3. לְ: “אני הולך לבית הספר כל בוקר.” (Ik ga elke ochtend naar school.)
4. עִם: “אני הולך לקולנוע עם חברים שלי.” (Ik ga naar de bioscoop met mijn vrienden.)
5. מִ: “אני מגיע מאירופה.” (Ik kom uit Europa.)

Het gebruik van bijwoorden in context:

1. כָּאן: “אני גר כאן כבר שנה.” (Ik woon hier al een jaar.)
2. שָׁם: “אני רואה אותך שם.” (Ik zie je daar.)
3. עַכְשָׁו: “אני לומד עברית עכשיו.” (Ik studeer nu Hebreeuws.)
4. מָחָר: “אני אלך לשוק מחר.” (Ik ga morgen naar de markt.)
5. אֶמֶשׁ: “הייתי במסיבה אמש.” (Ik was gisteren op een feest.)

Conclusie

Het beheersen van deze 50 essentiële woorden zal je helpen om je Hebreeuwsvaardigheden aanzienlijk te verbeteren en je zelfverzekerder te maken in het gebruik van de taal. Het is belangrijk om deze woorden niet alleen uit je hoofd te leren, maar ook regelmatig te oefenen en in verschillende contexten te gebruiken. Probeer zinnen te maken, gesprekken te voeren, en te lezen en luisteren naar Hebreeuwse media om je begrip en gebruik van deze woorden te versterken.

Veel succes met je studie van het Hebreeuws en onthoud dat consistentie en oefening de sleutel zijn tot succes in het leren van een nieuwe taal!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller