Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende maar ook zeer lonende ervaring zijn. Grieks, met zijn rijke geschiedenis en cultuur, biedt taalstudenten een unieke kans om zowel een nieuwe taal te leren als een dieper inzicht te krijgen in een van de oudste beschavingen ter wereld. Als je net begint met het leren van Grieks op A1-niveau, is het essentieel om een basiswoordenschat op te bouwen die je helpt in alledaagse situaties te communiceren. In dit artikel zullen we 50 essentiële woorden behandelen die je moet kennen voor Grieks op A1-niveau.
Groeten en basisuitdrukkingen
Een van de eerste dingen die je moet leren in een nieuwe taal zijn de basisgroeten en -uitdrukkingen. Deze woorden en zinnen helpen je om beleefd te zijn en een gesprek te beginnen of te beëindigen.
1. Καλημέρα (kaliméra) – Goedemorgen
2. Καλησπέρα (kalispéra) – Goedenavond
3. Καληνύχτα (kaliníkhta) – Goedenacht
4. Γειά σου (yiá sou) – Hallo (informeel)
5. Γειά σας (yiá sas) – Hallo (formeel)
6. Αντίο (andío) – Tot ziens
7. Ευχαριστώ (efcharistó) – Dank je wel
8. Παρακαλώ (parakaló) – Alsjeblieft
9. Συγγνώμη (signómi) – Sorry
10. Ναι (ne) – Ja
11. Όχι (óchi) – Nee
Getallen en hoeveelheden
Getallen zijn fundamenteel in elke taal. Ze helpen je om te tellen, prijzen te begrijpen en hoeveelheden aan te geven.
12. Ένα (éna) – Een
13. Δύο (dýo) – Twee
14. Τρία (tría) – Drie
15. Τέσσερα (téssera) – Vier
16. Πέντε (pénte) – Vijf
17. Έξι (éxi) – Zes
18. Επτά (eptá) – Zeven
19. Οκτώ (októ) – Acht
20. Εννέα (enéa) – Negen
21. Δέκα (déka) – Tien
Dagen van de week
Het kennen van de dagen van de week is belangrijk voor het plannen van afspraken en het begrijpen van schema’s.
22. Δευτέρα (Deftéra) – Maandag
23. Τρίτη (Tríti) – Dinsdag
24. Τετάρτη (Tetárti) – Woensdag
25. Πέμπτη (Pémpti) – Donderdag
26. Παρασκευή (Paraskeví) – Vrijdag
27. Σάββατο (Sávvato) – Zaterdag
28. Κυριακή (Kyriakí) – Zondag
Familie en relaties
Het begrijpen van familie- en relatiegerelateerde woorden helpt je om over je eigen familie te praten en die van anderen te begrijpen.
29. Μητέρα (mitéra) – Moeder
30. Πατέρας (patéras) – Vader
31. Αδερφός (aderfós) – Broer
32. Αδερφή (aderfí) – Zus
33. Παππούς (papoús) – Grootvader
34. Γιαγιά (giagiá) – Grootmoeder
35. Σύντροφος (sýntrofos) – Partner
36. Φίλος (fílos) – Vriend (mannelijk)
37. Φίλη (fíli) – Vriendin (vrouwelijk)
Eten en drinken
Als je naar een Grieks restaurant gaat of gewoon boodschappen doet, is het handig om de basiswoorden voor eten en drinken te kennen.
38. Νερό (neró) – Water
39. Ψωμί (psomí) – Brood
40. Τυρί (tyrí) – Kaas
41. Κρέας (kréas) – Vlees
42. Ψάρι (psári) – Vis
43. Φρούτο (froúto) – Fruit
44. Λαχανικά (lachaniká) – Groenten
45. Καφές (kafés) – Koffie
46. Τσάι (tsái) – Thee
Basisnavigatie en richtingen
Als je in Griekenland bent, is het nuttig om enkele basiswoorden voor navigatie en richtingen te kennen om je weg te vinden.
47. Δεξιά (dexiá) – Rechts
48. Αριστερά (aristerá) – Links
49. Εδώ (edó) – Hier
50. Εκεί (ekí) – Daar
Het leren van deze 50 essentiële woorden zal je een solide basis geven voor je Grieks op A1-niveau. Door deze woorden regelmatig te oefenen en ze in je dagelijkse gesprekken te integreren, zul je merken dat je snel vooruitgang boekt. Vergeet niet dat taal leren een proces is dat geduld en doorzettingsvermogen vereist. Veel succes met je Grieks leren!