Het leren van een nieuwe taal kan uitdagend zijn, vooral als je net begint. Duits is een taal met veel nuances en een rijke woordenschat. Als je jezelf op A2-niveau bevindt, betekent dat dat je al een basis hebt en klaar bent om meer complexe structuren en woordenschat te leren. Hieronder vind je 50 essentiële woorden die je moet kennen om je Duits te verbeteren en beter te communiceren op A2-niveau.
Woorden voor dagelijkse communicatie
1. Hallo – Hallo
2. Guten Morgen – Goedemorgen
3. Guten Abend – Goedenavond
4. Tschüss – Doei
5. Bitte – Alstublieft
6. Danke – Dank je
7. Entschuldigung – Excuseer
8. Ja – Ja
9. Nein – Nee
10. Vielleicht – Misschien
Deze woorden zijn essentieel voor basisinteracties en beleefdheidsvormen in het Duits. Ze vormen de ruggengraat van dagelijkse gesprekken.
Familie en relaties
11. Familie – Familie
12. Freund – Vriend
13. Freundin – Vriendin
14. Eltern – Ouders
15. Mutter – Moeder
16. Vater – Vader
17. Bruder – Broer
18. Schwester – Zus
19. Kind – Kind
20. Kollege – Collega
Kennis van familiewoorden is belangrijk omdat gesprekken vaak over familie en relaties gaan. Deze woorden helpen je om over je eigen familie te praten en om vragen over andermans familie te begrijpen.
Eten en drinken
21. Wasser – Water
22. Brot – Brood
23. Milch – Melk
24. Obst – Fruit
25. Gemüse – Groenten
26. Fleisch – Vlees
27. Fisch – Vis
28. Käse – Kaas
29. Saft – Sap
30. Kuchen – Cake
Eten en drinken zijn basisbehoeften en je zult vaak gesprekken over deze onderwerpen voeren. Deze woorden helpen je om maaltijden te beschrijven en te bestellen in restaurants.
Winkelen en geld
31. Einkaufen – Winkelen
32. Preis – Prijs
33. Geld – Geld
34. Rechnung – Rekening
35. Verkäufer – Verkoper
36. Kunde – Klant
37. Geschäft – Winkel
38. Kreditkarte – Creditcard
39. Bar – Contant
40. Quittung – Bon
Deze woorden zijn cruciaal als je wilt leren hoe je in winkels moet communiceren, prijzen moet vragen en betalen voor goederen en diensten.
Vervoer en reizen
41. Auto – Auto
42. Bus – Bus
43. Zug – Trein
44. Flughafen – Vliegveld
45. Fahrrad – Fiets
46. Fahrkarte – Ticket
47. Reise – Reis
48. Flugzeug – Vliegtuig
49. Bahnhof – Station
50. Taxi – Taxi
Als je reist of je verplaatst, moet je deze woorden kennen om je route te plannen, tickets te kopen en te communiceren met vervoersmedewerkers.
Conclusie
Het beheersen van deze 50 essentiële woorden op A2-niveau zal je helpen om dagelijkse gesprekken te voeren, te winkelen, te eten en te reizen in Duitstalige landen. Deze woorden vormen de basis voor meer geavanceerde communicatievaardigheden en zullen je zelfvertrouwen in het spreken van Duits vergroten. Blijf oefenen en integreer deze woorden in je dagelijkse taalgebruik om je vaardigheden verder te verbeteren. Viel Erfolg!