50 essentiële woorden die u moet kennen voor Chinees op B1-niveau

Het leren van een nieuwe taal kan een uitdagende maar ongelooflijk lonende ervaring zijn. Chinees, met zijn unieke karakters en tonen, is een van de meest fascinerende talen om te leren. Als je al een basis hebt gelegd en je op weg bent naar een B1-niveau, is het essentieel om je woordenschat uit te breiden. Hier zijn 50 essentiële woorden die je moet kennen om je Chinees naar een hoger niveau te tillen. Deze woorden helpen je om dagelijkse gesprekken te voeren en je beter uit te drukken in verschillende situaties.

Dagelijkse Activiteiten

1. 吃 (chī) – eten
2. 喝 (hē) – drinken
3. 睡觉 (shuìjiào) – slapen
4. 工作 (gōngzuò) – werken
5. 学习 (xuéxí) – studeren
6. 休息 (xiūxi) – rusten
7. 运动 (yùndòng) – sporten
8. 洗澡 (xǐzǎo) – douchen
9. 做饭 (zuòfàn) – koken
10. 看电视 (kàn diànshì) – tv kijken

Deze woorden zijn onmisbaar voor het beschrijven van je dagelijkse routine. Bijvoorbeeld, je kunt zeggen: “我早上六点起床,然后吃早饭” (Ik sta om zes uur ’s ochtends op, en daarna ontbijt ik).

Reizen en Verkeer

11. 车 (chē) – auto
12. 公共汽车 (gōnggòng qìchē) – bus
13. 地铁 (dìtiě) – metro
14. 飞机 (fēijī) – vliegtuig
15. 火车 (huǒchē) – trein
16. 出租车 (chūzū chē) – taxi
17. 站 (zhàn) – station
18. 票 (piào) – ticket
19. 机场 (jīchǎng) – luchthaven
20. 路 (lù) – weg

Reis je vaak? Gebruik deze woorden om je reiservaringen te delen. Bijvoorbeeld: “我坐地铁去工作” (Ik neem de metro naar mijn werk).

Eten en Drinken

21. 饭 (fàn) – rijst/maaltijd
22. 面条 (miàntiáo) – noedels
23. 水 (shuǐ) – water
24. 茶 (chá) – thee
25. 咖啡 (kāfēi) – koffie
26. 果汁 (guǒzhī) – vruchtensap
27. 牛奶 (niúnǎi) – melk
28. 鱼 (yú) – vis
29. 鸡肉 (jīròu) – kip
30. 蔬菜 (shūcài) – groente

Als je uit eten gaat of een maaltijd bereidt, zullen deze woorden je zeker van pas komen. Zeg bijvoorbeeld: “我喜欢吃面条和喝茶” (Ik hou van noedels en thee).

Familie en Relaties

31. 爸爸 (bàba) – vader
32. 妈妈 (māma) – moeder
33. 哥哥 (gēge) – oudere broer
34. 弟弟 (dìdi) – jongere broer
35. 姐姐 (jiějie) – oudere zus
36. 妹妹 (mèimei) – jongere zus
37. 朋友 (péngyou) – vriend
38. 爱人 (àiren) – partner
39. 同事 (tóngshì) – collega
40. 老师 (lǎoshī) – leraar

Het kunnen praten over je familie en relaties is cruciaal in dagelijkse gesprekken. Bijvoorbeeld: “我有两个弟弟和一个姐姐” (Ik heb twee jongere broers en een oudere zus).

Gezondheid en Lichaam

41. 身体 (shēntǐ) – lichaam
42. 头 (tóu) – hoofd
43. 手 (shǒu) – hand
44. 脚 (jiǎo) – voet
45. 眼睛 (yǎnjing) – ogen
46. 耳朵 (ěrduo) – oren
47. 生病 (shēngbìng) – ziek zijn
48. 医生 (yīshēng) – dokter
49. 药 (yào) – medicijn
50. 医院 (yīyuàn) – ziekenhuis

Zorg goed voor je gezondheid en gebruik deze woorden om eventuele gezondheidsproblemen te bespreken. Bijvoorbeeld: “我头疼,需要看医生” (Ik heb hoofdpijn, ik moet naar de dokter).

Conclusie

Het beheersen van deze 50 essentiële woorden zal je helpen om je zelfverzekerder te voelen in het voeren van gesprekken in het Chinees. Vergeet niet dat taal leren een continu proces is. Blijf oefenen, herhalen en vooral, maak plezier terwijl je deze prachtige taal leert. Veel succes met je studie!

Talkpal is een AI-gestuurde taaltutor. Leer 57+ talen 5x sneller met revolutionaire technologie.

LEER SNELLER TALEN
MET AI

Leer 5x Sneller