Oefening 1: Vervoeging van werkwoorden in het paal-binyan (Qal)
2. Wij *לומדים* Hebreeuws (Qal, tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud).
3. Jij *שאלת* een vraag (Qal, verleden tijd, tweede persoon enkelvoud).
4. Zij *הולכת* naar school (Qal, tegenwoordige tijd, vrouwelijk enkelvoud).
5. Ik *אכלתי* brood (Qal, verleden tijd, eerste persoon enkelvoud).
6. Jullie *כותבים* boeken (Qal, tegenwoordige tijd, mannelijk meervoud).
7. Hij *דיבר* met de leraar (Qal, verleden tijd, derde persoon enkelvoud).
8. Wij *רצים* in het park (Qal, tegenwoordige tijd, eerste persoon meervoud).
9. Zij *שומעת* muziek (Qal, tegenwoordige tijd, vrouwelijk enkelvoud).
10. Jij *למדת* de les (Qal, verleden tijd, tweede persoon enkelvoud).
Oefening 2: Vervoeging van werkwoorden in het nifal-binyan (passieve vorm)
2. De deur *נפתחת* elke ochtend (Nifal, tegenwoordige tijd, vrouwelijk enkelvoud).
3. De brieven *נשלחו* gisteren (Nifal, verleden tijd, derde persoon meervoud).
4. De les *נלמדת* door de studenten (Nifal, tegenwoordige tijd, vrouwelijk enkelvoud).
5. Het probleem *נפתר* snel (Nifal, verleden tijd, derde persoon enkelvoud).
6. De muziek *נשמעת* overal (Nifal, tegenwoordige tijd, vrouwelijk enkelvoud).
7. Het huis *נבנה* vorig jaar (Nifal, verleden tijd, derde persoon enkelvoud).
8. De taken *נעשות* door de kinderen (Nifal, tegenwoordige tijd, vrouwelijk meervoud).
9. Het verhaal *נאמר* door de leraar (Nifal, verleden tijd, derde persoon enkelvoud).
10. De uitnodiging *נשלחת* per e-mail (Nifal, tegenwoordige tijd, vrouwelijk enkelvoud).