1. Mimi *ninakula* chakula cha mchana. (Hint: Werkwoord “eten” in tegenwoordige tijd)
2. Wewe *unasoma* kitabu kizuri. (Hint: Werkwoord “lezen” in tegenwoordige tijd)
3. Yeye *anaenda* sokoni. (Hint: Werkwoord “gaan” in tegenwoordige tijd)
4. Sisi *tunacheza* mpira uwanjani. (Hint: Werkwoord “spelen” in tegenwoordige tijd)
5. Ninyi *mnakula* matunda safi. (Hint: Werkwoord “eten” in tegenwoordige tijd, meervoud)
6. Wao *wanakimbia* haraka. (Hint: Werkwoord “rennen” in tegenwoordige tijd, meervoud)
7. Baba *anapika* chakula kitamu. (Hint: Werkwoord “koken” in tegenwoordige tijd)
8. Mama *anasoma* gazeti kila asubuhi. (Hint: Werkwoord “lezen” in tegenwoordige tijd)
9. Watoto *wanacheka* furaha. (Hint: Werkwoord “lachen” in tegenwoordige tijd, meervoud)
10. Rafiki yangu *anapenda* kinywaji baridi. (Hint: Werkwoord “houden van” in tegenwoordige tijd)

1. Mimi *ninakwenda* shule kesho. (Hint: Werkwoord “gaan” in tegenwoordige tijd met tijdsaanduiding)
2. Wewe *unacheza* mpira uwanjani leo. (Hint: Werkwoord “spelen” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)
3. Yeye *anakula* chakula jikoni sasa. (Hint: Werkwoord “eten” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)
4. Sisi *tunakwenda* msikitini kila Ijumaa. (Hint: Werkwoord “gaan” in tegenwoordige tijd met plaats en herhalingstijd)
5. Ninyi *mnasoma* darasani sasa hivi. (Hint: Werkwoord “lezen/studeren” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)
6. Wao *wanatembea* bustanini asubuhi. (Hint: Werkwoord “wandelen” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)
7. Baba *anapiga* simu ofisini sasa. (Hint: Werkwoord “bellen” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)
8. Mama *anapika* jikoni kila mchana. (Hint: Werkwoord “koken” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)
9. Watoto *wanacheza* uwanjani kila jioni. (Hint: Werkwoord “spelen” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)
10. Rafiki yangu *anakwenda* sokoni leo mchana. (Hint: Werkwoord “gaan” in tegenwoordige tijd met plaats en tijd)