Werkwoordvervoegingsoefeningen voor Vietnamese grammatica: tegenwoordige tijd
2. Jij *đi* naar school vandaag. (Hint: Tegenwoordige tijd van “gaan”)
3. Hij *học* Vietnamees thuis. (Hint: Tegenwoordige tijd van “leren”)
4. Wij *nói* met de leraar. (Hint: Tegenwoordige tijd van “spreken”)
5. Zij *làm* huiswerk na school. (Hint: Tegenwoordige tijd van “doen/maken”)
6. Jij *ngủ* vroeg ’s avonds. (Hint: Tegenwoordige tijd van “slapen”)
7. Ik *đọc* een boek in de bibliotheek. (Hint: Tegenwoordige tijd van “lezen”)
8. Hij *viết* een brief aan zijn vriend. (Hint: Tegenwoordige tijd van “schrijven”)
9. Wij *nghe* muziek in de klas. (Hint: Tegenwoordige tijd van “luisteren”)
10. Zij *chơi* voetbal in het park. (Hint: Tegenwoordige tijd van “spelen”)
Werkwoordvervoegingsoefeningen voor Vietnamese grammatica: verleden tijd
2. Jij *đã đi* naar de markt vorige week. (Hint: Verleden tijd van “gaan”)
3. Hij *đã học* Vietnamees vorig jaar. (Hint: Verleden tijd van “leren”)
4. Wij *đã nói* met de leraar gisteren. (Hint: Verleden tijd van “spreken”)
5. Zij *đã làm* hun huiswerk gisterenavond. (Hint: Verleden tijd van “doen/maken”)
6. Jij *đã ngủ* laat vorige nacht. (Hint: Verleden tijd van “slapen”)
7. Ik *đã đọc* dat boek vorige maand. (Hint: Verleden tijd van “lezen”)
8. Hij *đã viết* een brief vorige week. (Hint: Verleden tijd van “schrijven”)
9. Wij *đã nghe* het nieuws vanochtend. (Hint: Verleden tijd van “luisteren”)
10. Zij *đã chơi* voetbal zaterdag. (Hint: Verleden tijd van “spelen”)