Werkwoordvervoeging in de tegenwoordige tijd (Prezent)
2. Ti *radiš* u školi. (Hint: tweede persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van „raditi“)
3. On *piše* pismo. (Hint: derde persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van „pisati“)
4. Mi *gledamo* televiziju. (Hint: eerste persoon meervoud, tegenwoordige tijd van „gledati“)
5. Vi *čitate* knjigu. (Hint: tweede persoon meervoud, tegenwoordige tijd van „čitati“)
6. Oni *idu* u park. (Hint: derde persoon meervoud, tegenwoordige tijd van „ići“)
7. Ja *volim* da jedem voće. (Hint: eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van „voleti“)
8. Ti *učiš* svaki dan. (Hint: tweede persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van „učiti“)
9. Ona *peva* pesmu. (Hint: derde persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van „pevati“)
10. Mi *radimo* zajedno. (Hint: eerste persoon meervoud, tegenwoordige tijd van „raditi“)
Werkwoordvervoeging in de verleden tijd (Perfekat)
2. Ti si *radio* u bašti. (Hint: tweede persoon enkelvoud, verleden tijd van „raditi“)
3. On je *pisao* pismo juče. (Hint: derde persoon enkelvoud, verleden tijd van „pisati“)
4. Mi smo *gledali* film sinoć. (Hint: eerste persoon meervoud, verleden tijd van „gledati“)
5. Vi ste *čitale* knjigu juče. (Hint: tweede persoon meervoud vrouwelijk, verleden tijd van „čitati“)
6. Oni su *šli* u bioskop. (Hint: derde persoon meervoud, verleden tijd van „ići“)
7. Ja sam *voleo* da jedem sladoled. (Hint: eerste persoon enkelvoud, verleden tijd van „voleti“)
8. Ti si *učila* celu noć. (Hint: tweede persoon enkelvoud vrouwelijk, verleden tijd van „učiti“)
9. Ona je *pevala* na žurci. (Hint: derde persoon enkelvoud, verleden tijd van „pevati“)
10. Mi smo *radili* zajedno na projektu. (Hint: eerste persoon meervoud, verleden tijd van „raditi“)