Werkwoordvervoeging in de tegenwoordige tijd
2. Tu *strādā* skolā. (Hint: werkwoord ‘strādāt’ in de tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
3. Viņš *dzied* dziesmu. (Hint: werkwoord ‘dziedāt’ in de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
4. Mēs *mācāmies* jaunu valodu. (Hint: werkwoord ‘mācīties’ in de eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd)
5. Jūs *skatāties* televizoru. (Hint: werkwoord ‘skatīties’ in de tweede persoon meervoud tegenwoordige tijd)
6. Viņas *skrien* parkā. (Hint: werkwoord ‘skriet’ in de derde persoon meervoud tegenwoordige tijd)
7. Es *dzīvoju* Rīgā. (Hint: werkwoord ‘dzīvot’ in de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
8. Tu *ēd* ābolu. (Hint: werkwoord ‘ēst’ in de tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
9. Viņš *raksta* vēstuli. (Hint: werkwoord ‘rakstīt’ in de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd)
10. Mēs *dzirdam* putnus. (Hint: werkwoord ‘dzirdēt’ in de eerste persoon meervoud tegenwoordige tijd)
Werkwoordvervoeging in de verleden tijd
2. Tu *strādāji* pagājušajā nedēļā. (Hint: werkwoord ‘strādāt’ in de tweede persoon enkelvoud verleden tijd)
3. Viņš *dziedāja* dziesmu vakar. (Hint: werkwoord ‘dziedāt’ in de derde persoon enkelvoud verleden tijd)
4. Mēs *mācījāmies* gramatiku. (Hint: werkwoord ‘mācīties’ in de eerste persoon meervoud verleden tijd)
5. Jūs *skatījāties* filmu vakarā. (Hint: werkwoord ‘skatīties’ in de tweede persoon meervoud verleden tijd)
6. Viņas *skrēja* ātri. (Hint: werkwoord ‘skriet’ in de derde persoon meervoud verleden tijd)
7. Es *dzīvoju* laukos pirms gadiem. (Hint: werkwoord ‘dzīvot’ in de eerste persoon enkelvoud verleden tijd)
8. Tu *ēji* uz veikalu. (Hint: werkwoord ‘iet’ in de tweede persoon enkelvoud verleden tijd)
9. Viņš *rakstīja* vēstuli vakarā. (Hint: werkwoord ‘rakstīt’ in de derde persoon enkelvoud verleden tijd)
10. Mēs *dzirdējām* skaņu. (Hint: werkwoord ‘dzirdēt’ in de eerste persoon meervoud verleden tijd)