1. Ik *ne idem* u školu (let op: ontkenning van ‘ići’ – gaan, tegenwoordige tijd).
2. Ti *ne radiš* danas (let op: ontkenning van ‘raditi’ – werken, tegenwoordige tijd).
3. On *ne jede* kruh (let op: ontkenning van ‘jesti’ – eten, tegenwoordige tijd).
4. Mi *ne gledamo* televiziju (let op: ontkenning van ‘gledati’ – kijken, tegenwoordige tijd).
5. Vi *ne govorite* engleski (let op: ontkenning van ‘govoriti’ – spreken, tegenwoordige tijd).
6. Oni *ne piju* vodu (let op: ontkenning van ‘piti’ – drinken, tegenwoordige tijd).
7. Ja *ne razumijem* zadatak (let op: ontkenning van ‘razumjeti’ – begrijpen, tegenwoordige tijd).
8. Ti *ne slušaš* glazbu (let op: ontkenning van ‘slušati’ – luisteren, tegenwoordige tijd).
9. Ona *ne piše* pismo (let op: ontkenning van ‘pisati’ – schrijven, tegenwoordige tijd).
10. Mi *ne idemo* na posao (let op: ontkenning van ‘ići’ – gaan, tegenwoordige tijd).

1. Ja *nisam* umoran (let op: ontkenning van het werkwoord ‘biti’ – zijn, tegenwoordige tijd).
2. Ti *nisi* u kući (let op: ontkenning van ‘biti’ – zijn, tegenwoordige tijd).
3. On *nije* moj prijatelj (let op: ontkenning van ‘biti’ – zijn, tegenwoordige tijd).
4. Mi *nismo* spremni (let op: ontkenning van ‘biti’ – zijn, tegenwoordige tijd).
5. Vi *niste* na sastanku (let op: ontkenning van ‘biti’ – zijn, tegenwoordige tijd).
6. Oni *nisu* kod kuće (let op: ontkenning van ‘biti’ – zijn, tegenwoordige tijd).
7. Ja *ne znam* odgovor (let op: ontkenning van ‘znati’ – weten, tegenwoordige tijd).
8. Ti *ne možeš* doći sutra (let op: ontkenning van ‘moći’ – kunnen, tegenwoordige tijd).
9. Ona *ne želi* ići vani (let op: ontkenning van ‘htjeti’ – willen, tegenwoordige tijd).
10. Mi *ne možemo* jesti sada (let op: ontkenning van ‘moći’ – kunnen, tegenwoordige tijd).