Werkwoordvervoegingen in de tegenwoordige tijd
2. Jij *читаешь* een boek. (Hint: tweede persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van читать)
3. Zij *пишет* een brief. (Hint: derde persoon enkelvoud vrouwelijk, tegenwoordige tijd van писать)
4. Wij *живём* in Moskou. (Hint: eerste persoon meervoud, tegenwoordige tijd van жить)
5. Jullie *работаете* hard op het werk. (Hint: tweede persoon meervoud, tegenwoordige tijd van работать)
6. Hij *смотрит* televisie. (Hint: derde persoon enkelvoud mannelijk, tegenwoordige tijd van смотреть)
7. Ik *понимаю* de vraag. (Hint: eerste persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van понимать)
8. Jij *говоришь* te snel. (Hint: tweede persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd van говорить)
9. Zij *ждут* de bus. (Hint: derde persoon meervoud, tegenwoordige tijd van ждать)
10. Wij *учимся* op school. (Hint: eerste persoon meervoud, tegenwoordige tijd van учиться)
Werkwoorden in de verleden tijd
2. Zij *читала* een interessant boek. (Hint: verleden tijd vrouwelijk enkelvoud van читать)
3. Wij *говорили* met de leraar. (Hint: verleden tijd meervoud van говорить)
4. Jij *работал* hard vorige week. (Hint: verleden tijd mannelijk enkelvoud van работать)
5. Zij *жила* in Sint-Petersburg. (Hint: verleden tijd vrouwelijk enkelvoud van жить)
6. Ik *смотрел* de film gisteren. (Hint: verleden tijd mannelijk enkelvoud van смотреть)
7. Jullie *понимали* de uitleg goed. (Hint: verleden tijd meervoud van понимать)
8. Hij *учился* veel voor de toets. (Hint: verleden tijd mannelijk enkelvoud van учиться)
9. Zij *ждали* lang op het station. (Hint: verleden tijd meervoud van ждать)
10. Ik *говорила* met mijn moeder. (Hint: verleden tijd vrouwelijk enkelvoud van говорить)