Oefening 1: Gebruik van ‘att bli’ (worden) in zinnen
2. Hon *blev* sjuk efter resan. (Gebruik de verleden tijd van ‘worden’.)
3. Vi *blir* trötta efter träningen. (Gebruik de juiste vorm van ‘worden’ in de tegenwoordige tijd.)
4. De *blev* vänner snabbt. (Verleden tijd, betekenis: ze werden vrienden.)
5. Jag *blir* hungrig vid lunchtid. (Tegenwoordige tijd van ‘worden’.)
6. Hon *blev* lärare efter studierna. (Verleden tijd van ‘worden’.)
7. Barnen *blir* glada när de leker. (Tegenwoordige tijd van ‘worden’.)
8. Han *blev* arg på grund av situationen. (Verleden tijd van ‘worden’.)
9. Vi *blir* bättre på svenska varje dag. (Tegenwoordige tijd van ‘worden’.)
10. De *blev* trötta efter den långa resan. (Verleden tijd van ‘worden’.)
Oefening 2: Gebruik van andere werkwoorden die ‘worden’ uitdrukken
2. Hon *går* i pension nästa år. (Gebruik de juiste vorm van ‘gaan’ in de tegenwoordige tijd.)
3. Priset *går* upp varje år. (Gebruik de juiste tegenwoordige tijdsvorm.)
4. Blommorna *går* ner i pris på hösten. (Tegenwoordige tijd, betekenis: worden goedkoper.)
5. Han *går* igenom en svår tid just nu. (Gebruik juiste vorm van ‘gaan’ in de tegenwoordige tijd.)
6. Maten *går* sönder om den inte kyls. (Gebruik juiste werkwoordsvorm in tegenwoordige tijd.)
7. Hon *går* med i klubben idag. (Tegenwoordige tijd van ‘gaan’ of ‘worden lid’.)
8. Vädret *går* från soligt till regnigt snabbt. (Verandering uitdrukken in tegenwoordige tijd.)
9. Byggnaden *går* upp i rök efter branden. (Gebruik juiste werkwoordsvorm.)
10. Företaget *går* i konkurs efter problem. (Gebruik juiste vorm van ‘gaan’ in de betekenis van ‘worden’.)