Vragende voornaamwoorden Oefening 1: Persoonlijke vragen
2. *Wai* i āwhina i a koe i te mahi? (Wie heeft je geholpen met het werk?)
3. *Wai* te kaiako hou o tō kura? (Wie is de nieuwe leraar van jouw school?)
4. *Wai* kei te noho i tō whare? (Wie woont er in jouw huis?)
5. *Wai* i karanga i a koe i te waea? (Wie belde jou op?)
6. *Wai* ka haere ki te hui āpōpō? (Wie gaat er morgen naar de vergadering?)
7. *Wai* e pātai ana ki te kaiako? (Wie vraagt het aan de leraar?)
8. *Wai* i rongo i te pānui? (Wie hoorde het nieuws?)
9. *Wai* i āta whakarongo ki te kōrero? (Wie luisterde aandachtig naar het verhaal?)
10. *Wai* e hiahia ana ki te ako i te reo Māori? (Wie wil de Maori taal leren?)
Vragende voornaamwoorden Oefening 2: Plaats en dingen vragen
2. *Hea* i waiho ai ō pukapuka? (Waar heb je je boeken gelaten?)
3. *Hea* te wāhi pai mō te kai? (Waar is een goede plek om te eten?)
4. *Hea* te toa nui i tō tāone? (Waar is de grote winkel in jouw stad?)
5. *Hea* i haere koe i te mutunga wiki? (Waar ben je afgelopen weekend geweest?)
6. *Hea* kei te mahi tō māmā? (Waar werkt jouw moeder?)
7. *Hea* te waiata i tangi i te rā nei? (Waar kwam het lied vandaan vandaag?)
8. *Hea* te wāhi e pai ana mō te hīkoi? (Waar is een goede plek om te wandelen?)
9. *Hea* te whare pukapuka i tō kura? (Waar is de bibliotheek op jouw school?)
10. *Hea* ka kitea ngā manu rerekē? (Waar kun je verschillende vogels zien?)