Vragen Oefeningen: Vraagwoorden in het Russisch
2. *Что* ты делаешь? (Wat doe je? Gebruik het juiste vraagwoord voor dingen of handelingen.)
3. *Где* находится библиотека? (Waar is de bibliotheek? Vraagwoord voor plaats.)
4. *Когда* начинается урок? (Wanneer begint de les? Vraagwoord voor tijd.)
5. *Почему* он опоздал? (Waarom is hij te laat? Vraagwoord voor reden.)
6. *Как* ты себя чувствуешь? (Hoe voel je je? Vraagwoord voor wijze of manier.)
7. *Сколько* стоит этот билет? (Hoeveel kost dit kaartje? Vraagwoord voor hoeveelheid/prijs.)
8. *Куда* вы идёте? (Waarheen gaan jullie? Vraagwoord voor richting.)
9. *Откуда* она приехала? (Waarvandaan is zij gekomen? Vraagwoord voor herkomst.)
10. *Чей* это телефон? (Van wie is deze telefoon? Vraagwoord voor bezit.)
Vragen Oefeningen: Vraagzinnen met werkwoorden
2. Он *работает* сегодня? (Werkt hij vandaag? Gebruik het werkwoord ‘werken’ in tegenwoordige tijd.)
3. Мы *живём* в Москве? (Wonen wij in Moskou? Gebruik het werkwoord ‘wonen’ in tegenwoordige tijd.)
4. Вы *понимаете* русский язык? (Begrijpen jullie Russisch? Gebruik het werkwoord ‘begrijpen’ in tegenwoordige tijd.)
5. Она *готовит* ужин? (Maakt zij het avondeten klaar? Gebruik het werkwoord ‘koken’ in tegenwoordige tijd.)
6. Ты *знаешь* ответ? (Weet jij het antwoord? Gebruik het werkwoord ‘weten’ in tegenwoordige tijd.)
7. Они *играют* в футбол? (Spelen zij voetbal? Gebruik het werkwoord ‘spelen’ in tegenwoordige tijd.)
8. Мы *идём* в парк? (Gaan wij naar het park? Gebruik het werkwoord ‘gaan’ in tegenwoordige tijd.)
9. Ты *пьёшь* чай? (Drink jij thee? Gebruik het werkwoord ‘drinken’ in tegenwoordige tijd.)
10. Он *спит* сейчас? (Slaapt hij nu? Gebruik het werkwoord ‘slapen’ in tegenwoordige tijd.)