1. Ninaenda *kwenda* sokoni. (Hint: gebruik het voorzetsel dat ‘naar’ betekent bij beweging naar een plaats)
2. Mtoto anakimbia *kwenda* shule. (Hint: gebruik hetzelfde voorzetsel als in zin 1 voor beweging naar school)
3. Tunatembea *kwenda* mji. (Hint: het voorzetsel voor ‘naar’ bij verplaatsing naar een stad)
4. Baba anarudi *nyumbani*. (Hint: gebruik het voorzetsel dat ‘naar huis’ betekent)
5. Wanafunzi wanakwenda *shuleni*. (Hint: voorzetsel voor beweging naar school)
6. Ninampeleka kaka yangu *hospitalini*. (Hint: gebruik het voorzetsel dat je gebruikt bij ‘naar het ziekenhuis’)
7. Tunakwenda *safarin* kesho. (Hint: voorzetsel voor ‘naar’ bij reizen)
8. Alienda *shuleni* kwa miguu. (Hint: voorzetsel voor ‘naar school’ bij lopen)
9. Mama anakuja *kitchen* kupika. (Hint: voorzetsel voor ‘naar’ in de keuken)
10. Wanaenda *kani* kuogelea. (Hint: voorzetsel voor ‘naar’ bij een plaats waar je kan zwemmen)

1. Ninamfuata mtoto *kwenda* mbugani. (Hint: gebruik het voorzetsel voor ‘naar’ bij een open veld)
2. Tunaenda *kushoto* kuelekea duka. (Hint: voorzetsel voor ‘links’ bij richting aangeven)
3. Anaruka *juu* ya meza. (Hint: voorzetsel voor ‘bovenop’ bij beweging)
4. Mtoto anakimbia *chini* ya mlima. (Hint: voorzetsel voor ‘beneden’ of ‘onder’ bij richting)
5. Gari linaelekea *mbele*. (Hint: voorzetsel voor ‘vooruit’ of ‘voor’ bij beweging)
6. Wanaenda *kulia* kwenda sokoni. (Hint: voorzetsel voor ‘rechts’ bij richting)
7. Nimeweka mkoba wangu *katikati* ya chumba. (Hint: voorzetsel voor ‘in het midden’ bij locatie/direction)
8. Tunaelekea *mbele* kwa haraka. (Hint: voorzetsel voor ‘vooruit’ of ‘naar voren’)
9. Anakimbia *kushoto* kuondoka. (Hint: voorzetsel voor ‘links’ bij beweging)
10. Wanaleta samaki *juu* ya meza. (Hint: voorzetsel voor ‘op’ of ‘boven’ bij richting)