Voorzetsels van manieren – Oefening 1
2. Zij spreekt *zonder* angst tijdens de presentatie. (Gebruik het voorzetsel dat ‘zonder iets’ betekent)
3. Wij reizen *met* de trein naar Hanoi. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door middel van een vervoermiddel’ aangeeft)
4. De kinderen spelen *zonder* hulp in de tuin. (Gebruik het voorzetsel dat ‘zonder iets’ betekent)
5. Ik schrijf het verslag *met* een pen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door middel van iets’ aangeeft)
6. Hij liep *met* grote stappen naar de deur. (Gebruik het voorzetsel dat ‘op een bepaalde manier’ betekent)
7. De leraar legt het uit *met* duidelijke voorbeelden. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door middel van’ betekent)
8. Ze werkt *zonder* pauze vandaag. (Gebruik het voorzetsel dat ‘zonder iets’ betekent)
9. We communiceren *met* gebaren omdat we niet dezelfde taal spreken. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door middel van’ betekent)
10. Hij eet *met* mes en vork. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door middel van’ betekent)
Voorzetsels van manieren – Oefening 2
2. De kat springt *met* een sprong over het hek. (Gebruik het voorzetsel dat ‘op een bepaalde manier’ betekent)
3. We maken het huis schoon *met* veel zorg. (Gebruik het voorzetsel dat ‘op een bepaalde manier’ betekent)
4. Hij werkt *zonder* stress aan zijn project. (Gebruik het voorzetsel dat ‘zonder iets’ betekent)
5. De schrijver creëert verhalen *met* veel fantasie. (Gebruik het voorzetsel dat ‘op een bepaalde manier’ betekent)
6. Ze reisden *met* de bus naar het strand. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door middel van een vervoermiddel’ aangeeft)
7. De kunstenaar schildert *met* felle kleuren. (Gebruik het voorzetsel dat ‘op een bepaalde manier’ betekent)
8. Hij studeert *zonder* hulp voor het examen. (Gebruik het voorzetsel dat ‘zonder iets’ betekent)
9. We spreken *met* respect over onze leraren. (Gebruik het voorzetsel dat ‘op een bepaalde manier’ betekent)
10. Zij eten *met* stokjes tijdens het diner. (Gebruik het voorzetsel dat ‘door middel van’ betekent)