Voorzetsels van instrument – Oefening 1
2. Rydw i’n chwarae’r piano *â* fy nwylo. (Gebruik het voorzetsel dat aangeeft ‘met’ bij lichaamsdelen.)
3. Mae hi’n cerdded i’r ysgol *â* ei thraed. (Voorzetsel voor bewegen met een lichaamsdeel.)
4. Fe wnaeth e wneud y gwaith *â* ei gyfrifiadur. (Gebruik het voorzetsel voor ‘met’ bij een apparaat.)
5. Rydyn ni’n siarad *â* chwaraewr y tîm. (Let op dat hier ‘met’ een relatie aanduidt, gebruik een ander voorzetsel.)
6. Dw i’n teithio *â* bws i’r gwaith. (Voorzetsel dat ‘met’ een vervoermiddel betekent.)
7. Mae’r babi’n chwarae *â* ei dŷ. (Gebruik voorzetsel dat ‘met’ betekent bij een voorwerp.)
8. Fe wnaeth hi dynnu llun *â* pensel. (Gebruik het voorzetsel dat ‘met’ betekent bij een instrument om te tekenen.)
9. Rydw i’n darllen y llyfr *â* fy llygaid. (Voorzetsel voor het gebruik van lichaamsdeel.)
10. Maen nhw’n canu *â*’u llais. (Gebruik het voorzetsel dat ‘met’ betekent bij stem of geluid.)
Voorzetsels van instrument – Oefening 2
2. Fe wnaeth e dorri’r papur *â* siswrn. (Voorzetsel dat ‘met’ betekent bij gereedschap.)
3. Rydyn ni’n coginio *â* popty. (Gebruik het voorzetsel dat ‘met’ betekent bij keukenapparatuur.)
4. Maen nhw’n teithio *â* trên i’r dre. (Voorzetsel dat ‘met’ betekent bij vervoermiddel.)
5. Dw i’n ysgrifennu lythyr *â* beiro glas. (Gebruik het voorzetsel dat ‘met’ betekent bij schrijfinstrument.)
6. Mae hi’n plygu papur *â* dwylo. (Voorzetsel voor gebruik van lichaamsdeel.)
7. Fe wnaeth e ddringo’r mynydd *â* cebl. (Gebruik het voorzetsel dat ‘met’ betekent bij hulpmiddel.)
8. Rydyn ni’n chwarae gem *â* bwrdd. (Let op dat hier ‘met’ aangeeft het gebruik van een object.)
9. Mae hi’n teithio *â* beic i’r ysgol. (Voorzetsel dat ‘met’ betekent bij vervoermiddel.)
10. Fe wnaeth e dynnu llun *â* camera. (Gebruik het voorzetsel dat ‘met’ betekent bij een apparaat.)