Voorzetsels van beweging: richtingen en bestemmingen
2. Hún gengur *að* húsinu. (Gebruik het voorzetsel voor beweging naar iets toe.)
3. Við förum *til* borgarinnar. (Gebruik het voorzetsel voor beweging naar een plaats.)
4. Þau hlaupa *að* ströndinni. (Gebruik het voorzetsel voor beweging naar een locatie.)
5. Ég keyri *til* vinnu. (Gebruik het voorzetsel dat aangeeft dat je ergens naartoe gaat.)
6. Hann fer *að* versluninni. (Gebruik het voorzetsel voor beweging naar een gebouw.)
7. Við göngum *til* skógarins. (Gebruik het voorzetsel voor beweging naar een natuurplek.)
8. Hún fer *að* strætóstöðinni. (Gebruik het voorzetsel voor beweging naar een station.)
9. Þeir hjóla *til* sundlaugarinnar. (Gebruik het voorzetsel dat beweging naar een sportplaats aangeeft.)
10. Ég fer *að* bókasafninu. (Gebruik het voorzetsel voor beweging naar een openbare plek.)
Voorzetsels van beweging: vertrek en vandaan
2. Hún gengur *frá* húsinu. (Gebruik het voorzetsel dat vertrek van iets aangeeft.)
3. Við förum *frá* borginni. (Gebruik het voorzetsel voor vertrekken uit een plaats.)
4. Þau hlaupa *frá* ströndinni. (Gebruik het voorzetsel voor beweging weg van een locatie.)
5. Ég keyri *frá* vinnunni. (Gebruik het voorzetsel dat beweging weg van een bestemming aangeeft.)
6. Hann fer *frá* versluninni. (Gebruik het voorzetsel voor vertrek van een gebouw.)
7. Við göngum *frá* skógarins. (Gebruik het voorzetsel voor weggaan van een natuurplek.)
8. Hún fer *frá* strætóstöðinni. (Gebruik het voorzetsel voor vertrekken van een station.)
9. Þeir hjóla *frá* sundlaugarinnar. (Gebruik het voorzetsel dat vertrek van een sportplek aangeeft.)
10. Ég kem *frá* bókasafninu. (Gebruik het voorzetsel voor weggaan van een openbare plek.)