1. Han blev hyret *af* virksomheden. (Gebruik het voorzetsel dat aangeeft door wie iemand is ingehuurd.)
2. Bogen blev skrevet *af* forfatteren. (Welk voorzetsel geeft aan wie de schrijver is?)
3. Beslutningen blev taget *af* bestyrelsen. (Kies het voorzetsel dat de handelende groep aanduidt.)
4. Maleriet blev malet *af* kunstneren. (Gebruik het voorzetsel dat de maker aangeeft.)
5. Brevet blev sendt *af* sekretæren. (Welk voorzetsel hoort bij de afzender?)
6. Projektet blev ledet *af* chefen. (Kies het voorzetsel dat de leidinggevende aanduidt.)
7. Filmen blev produceret *af* selskabet. (Gebruik het voorzetsel dat de producent aanduidt.)
8. Sangen blev sunget *af* koret. (Welk voorzetsel geeft aan door wie iets gezongen wordt?)
9. Rapporten blev skrevet *af* analytikeren. (Gebruik het voorzetsel dat de schrijver aanduidt.)
10. Prisen blev tildelt *af* juryen. (Kies het voorzetsel dat de uitreiker aanduidt.)

1. Mødet blev arrangeret *af* sekretariatet. (Gebruik het voorzetsel dat de organisator aanduidt.)
2. Rapporten blev godkendt *af* direktøren. (Welk voorzetsel geeft aan door wie iets wordt goedgekeurd?)
3. Huset blev bygget *af* entreprenøren. (Kies het voorzetsel dat de bouwer aanduidt.)
4. Brevet blev modtaget *af* postmesteren. (Gebruik het voorzetsel dat de ontvanger aanduidt.)
5. Programmet blev udviklet *af* ingeniørerne. (Welk voorzetsel hoort bij de ontwikkelaars?)
6. Projektet blev finansieret *af* investorerne. (Gebruik het voorzetsel dat de financier aanduidt.)
7. Kunstværket blev udstillet *af* museet. (Kies het voorzetsel dat de tentoonsteller aangeeft.)
8. Taleren blev valgt *af* publikum. (Welk voorzetsel geeft de kiezers aan?)
9. Rapporten blev præsenteret *af* forskerne. (Gebruik het voorzetsel dat de presentatoren aanduidt.)
10. Børnene blev passet *af* pædagogerne. (Kies het voorzetsel dat de verzorgers aanduidt.)