Voorzetsels bij werkwoorden Oefening 1
2. Ella *confia* en els seus amics. (Zij vertrouwt op haar vrienden.) Hint: “confia” gaat altijd samen met hetzelfde voorzetsel als bij “penso”.
3. Nosaltres *aspirem* a la llibertat. (Wij streven naar vrijheid.) Hint: “aspirar” betekent ‘streven’ en wordt gevolgd door een voorzetsel dat ‘naar’ betekent.
4. Ell *s’acostuma* a la nova feina. (Hij went aan het nieuwe werk.) Hint: “acostumar-se” gebruikt hetzelfde voorzetsel als “aspirar”.
5. Tu *depens* de la decisió. (Jij hangt af van de beslissing.) Hint: “dependre” vereist een voorzetsel dat ‘van’ aanduidt.
6. Vós *us adoneu* de l’error. (Jullie merken de fout op.) Hint: “adonar-se” gaat samen met een voorzetsel dat ‘van’ betekent.
7. Ells *especulen* sobre el futur. (Zij speculeren over de toekomst.) Hint: “especular” vraagt een voorzetsel dat ‘over’ betekent.
8. Jo *em queixo* de la situació. (Ik klaag over de situatie.) Hint: “queixar-se” combineert met een voorzetsel dat ‘over’ betekent.
9. Ella *consisteix* en ajudar els altres. (Zij bestaat uit het helpen van anderen.) Hint: “consistir” vereist een voorzetsel dat ‘in’ betekent.
10. Nosaltres *ens fixem* en els detalls. (Wij letten op de details.) Hint: “fixar-se” gebruikt een voorzetsel dat ‘op’ betekent.
Voorzetsels bij bijvoeglijke naamwoorden Oefening 2
2. Està interessat *en* la cultura catalana. (Hij is geïnteresseerd in de Catalaanse cultuur.) Hint: “interessat” gaat samen met een voorzetsel dat ‘in’ betekent.
3. Som responsables *de* l’organització. (Wij zijn verantwoordelijk voor de organisatie.) Hint: “responsables” vraagt een voorzetsel dat ‘voor’ betekent.
4. Estan contents *amb* el resultat. (Zij zijn tevreden met het resultaat.) Hint: “content” wordt gevolgd door een voorzetsel dat ‘met’ betekent.
5. És capaç *de* fer-ho tot sol. (Hij is in staat om het alleen te doen.) Hint: “capaç” vereist een voorzetsel dat ‘om’ of ‘van’ betekent.
6. Estic cansat *de* esperar. (Ik ben moe van het wachten.) Hint: “cansat” combineert met een voorzetsel dat ‘van’ betekent.
7. Ell és fidel *a* la seva paraula. (Hij is trouw aan zijn woord.) Hint: “fidel” wordt gevolgd door een voorzetsel dat ‘aan’ betekent.
8. Estem segurs *de* la resposta. (Wij zijn zeker van het antwoord.) Hint: “segur” gaat samen met een voorzetsel dat ‘van’ betekent.
9. Són amables *amb* tothom. (Zij zijn vriendelijk tegen iedereen.) Hint: “amable” gebruikt hetzelfde voorzetsel als “content”.
10. Estic preocupat *per* la notícia. (Ik ben bezorgd over het nieuws.) Hint: “preocupat” vereist een voorzetsel dat ‘over’ of ‘om’ betekent.