1. किताब मेज़ *पर* रखी है. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘op’ bij plaatsaanduiding.)
2. वह स्कूल *से* आ रहा है. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘van’ of ‘uit’ betekent.)
3. हम पार्क *में* खेल रहे हैं. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘in’ of ‘binnenin’.)
4. बिल्ली सोफ़े *के नीचे* छिप गई. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘onder’.)
5. बच्चे घर *के बाहर* खेल रहे हैं. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘buiten’.)
6. चित्र *दीवार पर* टंगा है. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘aan’ of ‘op’ een verticale ondergrond.)
7. वह स्टेशन *के पास* रहता है. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘dichtbij’ of ‘naast’.)
8. किताबों का ढेर मेज़ *के ऊपर* है. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘bovenop’ betekent.)
9. फूल गमले *में* हैं. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘in’ of ‘binnenin’.)
10. कुत्ता अपने घर *के अंदर* है. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘binnen’ of ‘in’.)

1. हम शाम *को* बाजार जाएंगे. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘op’ bij tijdsaanduiding.)
2. ट्रेन सुबह *से* चली. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘vanaf’ betekent in tijd.)
3. मैं शाम *तक* पढ़ाई करूंगा. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ’tot’ in tijd.)
4. वह स्कूल *की ओर* चला. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘naar’ of ‘in de richting van’ betekent.)
5. बच्चे छुट्टियों *में* बहुत खुश होते हैं. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘in’ bij tijdsduur.)
6. हम दोपहर *के बाद* मिलेंगे. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘na’ in tijd.)
7. मैंने तुम्हें कल *से* देखा था. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘vanaf’ betekent in tijd.)
8. वह स्कूल *से* घर गया. (Hint: Gebruik het voorzetsel dat ‘van’ of ‘uit’ betekent.)
9. वे सुबह *से* शाम तक काम करते हैं. (Hint: Gebruik voorzetsels die een tijdsperiode aangeven.)
10. कृपया इस रास्ते *से* जाओ. (Hint: Gebruik het voorzetsel voor ‘via’ of ‘langs’.)