Voorwaardelijke oefeningen 1: Als-zinnen in de tegenwoordige tijd
2. Om het probleem op te lossen, *kan* vi prata med läraren (hint: modaal werkwoord ‘kan’ in tegenwoordige tijd).
3. Om te winnen, *tränar* spelarna hårt (hint: werkwoord ’träna’ in tegenwoordige tijd).
4. Als het regent, *tar* vi med ett paraply (hint: werkwoord ’ta’ in tegenwoordige tijd).
5. Als je honger hebt, *äter* du något (hint: werkwoord ‘äta’ in tegenwoordige tijd).
6. Als hij komt, *börjar* mötet (hint: werkwoord ‘börja’ in tegenwoordige tijd).
7. Als zij tijd heeft, *hjälper* hon dig (hint: werkwoord ‘hjälpa’ in tegenwoordige tijd).
8. Als ik moe ben, *vilar* jag (hint: werkwoord ‘vila’ in tegenwoordige tijd).
9. Als het koud is, *tar* vi på oss varma kläder (hint: werkwoord ’ta’ in tegenwoordige tijd).
10. Als je wilt, *kan* du följa med (hint: modaal werkwoord ‘kan’ in tegenwoordige tijd).
Voorwaardelijke oefeningen 2: Als-zinnen met de verleden tijd
2. Als du *kunde* tala svenska, skulle du förstå bättre (hint: verleden tijd van ‘kunna’).
3. Als vi *gick* till parken, skulle vi ha roligt (hint: verleden tijd van ‘gå’).
4. Als hon *visste* svaret, skulle hon hjälpa dig (hint: verleden tijd van ‘veta’).
5. Als de *var* här, skulle de hjälpa oss (hint: verleden tijd van ‘vara’).
6. Als jag *skulle* vinna, skulle jag köpa ett hus (hint: verleden tijd van ‘skola’ in voorwaardelijke betekenis).
7. Als du *ville* följa med, skulle jag bli glad (hint: verleden tijd van ‘vilja’).
8. Als barnen *fick* godis, skulle de bli glada (hint: verleden tijd van ‘få’).
9. Als vi *kunde* simma, skulle vi gå till stranden (hint: verleden tijd van ‘kunna’).
10. Als han *hade* pengar, skulle han köpa en bil (hint: verleden tijd van ‘ha’).