Voorwaardelijke zinnen: Werkwoordsvormen in de als-dan constructie
2. Als jij hard studeert, *zult* je slagen voor het examen. (Hint: toekomende tijd met jij)
3. Als zij gisteren naar het feest ging, *was* ze erg blij. (Hint: verleden tijd, omdat het over gisteren gaat)
4. Als wij op tijd vertrekken, *komen* we niet te laat. (Hint: tegenwoordige tijd voor algemene voorwaarde)
5. Als jij mijn advies *gehoord* had, was het beter gegaan. (Hint: voltooid verleden tijd voor onrealistische voorwaarde)
6. Als hij nu *werkt*, verdient hij meer geld. (Hint: tegenwoordige tijd, huidige situatie)
7. Als zij beter *oefent*, verbetert haar uitspraak. (Hint: tegenwoordige tijd voor gewoonte)
8. Als ik jou was, *zou* ik het anders doen. (Hint: voorwaardelijke wijs met ‘ik was’)
9. Als jullie hulp *nodig hebben*, kunnen jullie mij bellen. (Hint: tegenwoordige tijd in voorwaardelijke zin)
10. Als hij de trein *had gemist*, was hij te laat gekomen. (Hint: voltooid verleden tijd voor onmogelijke situatie)
Voorwaardelijke zinnen: Gebruik van voorzetsels en voegwoorden
2. *Indien* hij ziek is, blijft hij thuis. (Hint: formeel alternatief voor ‘als’)
3. Ze mag naar buiten gaan *mits* ze haar huiswerk af heeft. (Hint: voorzetsel dat een voorwaarde aangeeft)
4. Ik kom naar het feest, *tenzij* ik moet werken. (Hint: gebruik van ontkennend voorzetsel)
5. *Wanneer* je hulp nodig hebt, bel me gerust. (Hint: tijds- en voorwaardelijk voegwoord)
6. Je mag pas spelen *nadat* je je kamer hebt opgeruimd. (Hint: volgorde en voorwaarde uitdrukken)
7. Hij slaagde voor het examen, *omdat* hij goed had gestudeerd. (Hint: oorzaak en gevolg)
8. We vertrekken, *zodra* het stopt met regenen. (Hint: tijdsvoorwaarde)
9. Je kunt mee, *als* je op tijd bent. (Hint: simpele voorwaardelijke zin)
10. Ze komt niet, *hoewel* ze uitgenodigd is. (Hint: tegenstelling in een zin)