Oefening 1: Gebruik van onderschikkende voegwoorden (союзы подчинительные)
2. Мы пойдём гулять, *если* погода будет хорошая. (gebruik een voegwoord dat een voorwaarde uitdrukt)
3. Он сказал, *что* придёт завтра. (gebruik een voegwoord dat een bijzin inleidt)
4. Я не знаю, *когда* начнётся урок. (gebruik een voegwoord dat tijd uitdrukt)
5. Мы остались дома, *хотя* было солнечно. (gebruik een voegwoord dat tegenstelling aangeeft)
6. Она читает книгу, *потому что* ей интересно. (gebruik een voegwoord dat reden uitdrukt)
7. Я уйду, *если* ты не придёшь. (gebruik een voegwoord dat een voorwaarde uitdrukt)
8. Он не пришёл, *потому что* был занят. (gebruik een voegwoord dat een reden aangeeft)
9. Я знаю, *что* ты прав. (gebruik een voegwoord dat een bijzin inleidt)
10. Мы останемся, *пока* не придёт автобус. (gebruik een voegwoord dat tijd aangeeft)
Oefening 2: Gebruik van nevenschikkende voegwoorden (союзы сочинительные)
2. Мы пойдём в парк, *или* останемся дома. (gebruik een voegwoord dat keuze aanduidt)
3. Он говорит по-русски, *но* не очень хорошо. (gebruik een voegwoord dat tegenstelling uitdrukt)
4. Ты будешь работать, *или* будешь отдыхать? (gebruik een voegwoord dat keuze aanduidt)
5. Я люблю читать книги, *и* смотреть фильмы. (gebruik een voegwoord dat opsomming aanduidt)
6. Она хочет пойти в кино, *но* у неё нет времени. (gebruik een voegwoord dat tegenstelling uitdrukt)
7. Мы можем пойти в музей, *или* в театр. (gebruik een voegwoord dat keuze aanduidt)
8. Он умный, *и* трудолюбивый. (gebruik een voegwoord dat opsomming aanduidt)
9. Я не понимаю, *но* я стараюсь учиться. (gebruik een voegwoord dat tegenstelling uitdrukt)
10. Ты хочешь чай, *или* кофе? (gebruik een voegwoord dat keuze aanduidt)