Voegwoordoefeningen: Gebruik van ‘ja’ (en) en ’tai’ (of)
2. Otatko kahvia *tai* teetä? (Gebruik het voegwoord voor ‘of’)
3. Me menemme elokuviin *ja* ravintolaan. (Gebruik het voegwoord voor ‘en’)
4. Haluatko suklaata *tai* jäätelöä? (Gebruik het voegwoord voor ‘of’)
5. Lapset leikkivät pihalla *ja* aikuiset puhuvat. (Gebruik het voegwoord voor ‘en’)
6. Voit valita omenat *tai* appelsiinit. (Gebruik het voegwoord voor ‘of’)
7. Hän lukee kirjaa *ja* kuuntelee musiikkia. (Gebruik het voegwoord voor ‘en’)
8. Otamme taksin *tai* menemme kävellen. (Gebruik het voegwoord voor ‘of’)
9. Sää on aurinkoinen *ja* lämmin. (Gebruik het voegwoord voor ‘en’)
10. Haluan teetä *tai* vettä. (Gebruik het voegwoord voor ‘of’)
Voegwoordoefeningen: Gebruik van ‘koska’ (omdat) en ‘että’ (dat)
2. Hän sanoi, *että* tulee myöhemmin. (Gebruik het voegwoord voor ‘dat’)
3. Opiskelen suomea, *koska* haluan matkustaa Suomeen. (Gebruik het voegwoord voor ‘omdat’)
4. Tiedän, *että* hän on ystäväni. (Gebruik het voegwoord voor ‘dat’)
5. En syö lihaa, *koska* olen kasvissyöjä. (Gebruik het voegwoord voor ‘omdat’)
6. Uskon, *että* kaikki järjestyy. (Gebruik het voegwoord voor ‘dat’)
7. Hän ei tule, *koska* on kiire töissä. (Gebruik het voegwoord voor ‘omdat’)
8. Luulen, *että* sää paranee huomenna. (Gebruik het voegwoord voor ‘dat’)
9. En mene kouluun, *koska* olen sairas. (Gebruik het voegwoord voor ‘omdat’)
10. Toivon, *että* näemme pian. (Gebruik het voegwoord voor ‘dat’)