Vervoeging van regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd (Presente de Indicativo)
2. Ti *comes* froita cada día. (Vervoeg het werkwoord “comer” voor de tweede persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd.)
3. El *vive* na cidade. (Vervoeg het werkwoord “viver” voor de derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd.)
4. Nós *estudamos* galego na escola. (Vervoeg het werkwoord “estudar” voor de eerste persoon meervoud in de tegenwoordige tijd.)
5. Vós *bebedes* auga frecuentemente. (Vervoeg het werkwoord “beber” voor de tweede persoon meervoud in de tegenwoordige tijd.)
6. Eles *traballan* no campo. (Vervoeg het werkwoord “traballar” voor de derde persoon meervoud in de tegenwoordige tijd.)
7. Eu *escribo* unha carta. (Vervoeg het werkwoord “escribir” voor de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd.)
8. Ti *abrides* a porta. (Vervoeg het werkwoord “abrir” voor de tweede persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd.)
9. Ela *canta* moi ben. (Vervoeg het werkwoord “cantar” voor de derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd.)
10. Nós *vivimos* preto da praia. (Vervoeg het werkwoord “viver” voor de eerste persoon meervoud in de tegenwoordige tijd.)
Vervoeging van het werkwoord “ser” in de verleden tijd (Pretérito Indefinido)
2. Ti *fuches* moi rápido. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de tweede persoon enkelvoud in de verleden tijd.)
3. Ela *foi* á festa o sábado. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de derde persoon enkelvoud in de verleden tijd.)
4. Nós *fomos* ao mercado pola mañá. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de eerste persoon meervoud in de verleden tijd.)
5. Vós *fostes* os primeiros en chegar. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de tweede persoon meervoud in de verleden tijd.)
6. Eles *foron* á praia o domingo. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de derde persoon meervoud in de verleden tijd.)
7. Eu *fun* feliz naquela época. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de eerste persoon enkelvoud in de verleden tijd.)
8. Ti *fuches* o mellor alumno. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de tweede persoon enkelvoud in de verleden tijd.)
9. Ela *foi* miña profesora. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de derde persoon enkelvoud in de verleden tijd.)
10. Nós *fomos* amigos durante anos. (Vervoeg het werkwoord “ser” voor de eerste persoon meervoud in de verleden tijd.)