Oefening 1: Toekomstige tijd versus toekomstige voltooide tijd – Basiszinnen
2. Jij *zult hebben gelezen* het boek vóór morgen (toekomstige voltooide tijd).
3. Zij *zal werken* aan het project volgende week (toekomstige tijd).
4. Wij *zullen zijn aangekomen* voordat de vergadering begint (toekomstige voltooide tijd).
5. Hij *zal studeren* voor het examen morgen (toekomstige tijd).
6. Jullie *zullen hebben geschreven* de brief tegen vrijdag (toekomstige voltooide tijd).
7. Ik *zal slapen* vroeg vanavond (toekomstige tijd).
8. Zij *zal hebben voltooid* de taak vóór het weekend (toekomstige voltooide tijd).
9. Wij *zullen reizen* naar Cairo volgende maand (toekomstige tijd).
10. Hij *zal hebben gereisd* naar Dubai tegen die tijd (toekomstige voltooide tijd).
Oefening 2: Toepassen van de toekomstige en toekomstige voltooide tijd in context
2. Tegen de tijd dat jij arriveert, *zal ik al zijn vertrokken* (toekomstige voltooide tijd, actie voltooid vóór een ander toekomstig moment).
3. Zij *zal koken* voor het feest volgende week (toekomstige tijd).
4. We *zullen hebben geleerd* alles voor het examen over een maand (toekomstige voltooide tijd).
5. Jij *zult reizen* naar Egypte deze zomer (toekomstige tijd).
6. Hij *zal hebben geschreven* het verslag tegen het einde van de dag (toekomstige voltooide tijd).
7. Ik *zal wachten* tot je terugkomt (toekomstige tijd).
8. Zij *zal hebben gewassen* de kleren vóór het bezoek (toekomstige voltooide tijd).
9. We *zullen vieren* het succes morgenavond (toekomstige tijd).
10. Jij *zult hebben voltooid* het project voordat de deadline eindigt (toekomstige voltooide tijd).