Oefening 1: Vergelijking van bijwoorden met ‘brzo’ (snel)
2. Ana loopt *brže* dan Ivan. Hint: gebruik de vergrotende trap.
3. Marko loopt het *brže* van iedereen. Hint: gebruik de overtreffende trap.
4. Zij werkt *pažljivo* (zorgvuldig). Hint: stellende trap.
5. Jij werkt *pažljivije* dan ik. Hint: vergrotende trap.
6. Wij werken het *pažljivije* in het team. Hint: overtreffende trap.
7. Hij spreekt *glasno* (luid). Hint: stellende trap.
8. Zij spreekt *glasnije* dan hij. Hint: vergrotende trap.
9. Zij zingt het *glasnije* van allemaal. Hint: overtreffende trap.
10. De kinderen rennen *brzo* naar huis. Hint: stellende trap.
Oefening 2: Vergelijking van bijwoorden met ‘dobro’ (goed)
2. Jij speelt *bolje* dan zij. Hint: vergrotende trap.
3. Hij speelt het *najbolje* van iedereen. Hint: overtreffende trap.
4. Ik begrijp de les *dobro*. Hint: stellende trap.
5. Jij begrijpt het *bolje* dan ik. Hint: vergrotende trap.
6. Maria begrijpt het *najbolje* in de klas. Hint: overtreffende trap.
7. Wij zingen *lijepo* (mooi). Hint: stellende trap.
8. Jullie zingen *ljepše* dan wij. Hint: vergrotende trap.
9. Zij zingt het *najljepše* van allen. Hint: overtreffende trap.
10. De honden blaffen *glasno*. Hint: stellende trap.