Oefening 1: Vergelijking van werkwoordsvormen in het Welsh
2. The plural form of “child” is *plant* (meervoud van ‘plentyn’).
3. The Welsh word for “he is” is *mae e* (gebruik de juiste vorm van ’to be’).
4. To say “we have” in Welsh, you say *mae gennym ni* (bezit uitdrukken).
5. The negative form of “he goes” is *dydy e ddim yn mynd* (ontkenning in de tegenwoordige tijd).
6. The future tense of “to sing” is *can fydd* (toekomstige tijd van ‘canu’).
7. The imperative form of “come” is *dewch* (gebiedende wijs meervoud).
8. The Welsh word for “I am” is *dw i* (tegenwoordige tijd van ‘zijn’).
9. The interrogative “Are you coming?” is *Wyt ti’n dod?* (vraagvorm met werkwoord).
10. The conditional form of “to see” is *byddwn i’n gweld* (voorwaardelijke wijs).
Oefening 2: Vergelijking van bijvoeglijke naamwoorden en voornaamwoorden
2. The possessive pronoun for “my” (before a noun starting with a consonant) is *fy* (bezittelijk voornaamwoord).
3. To say “their house” in Welsh you use *eu tŷ* (bezit van meerdere personen).
4. The comparative form of “good” is *gwell* (vergrotende trap van ‘da’).
5. The Welsh pronoun for “she” is *hi* (persoonlijk voornaamwoord).
6. The word for “these” (plural demonstrative pronoun) is *y rheini* (aanduiding van dichtbij).
7. The adjective “small” changes to *bach* before a masculine noun (basisvorm).
8. The interrogative pronoun “who?” is *pwy* (vraagwoord voor personen).
9. The Welsh word for “your” (singular informal) is *dy* (bezittelijk voornaamwoord).
10. The superlative form of “bad” is *gwaethaf* (overtreffende trap van ‘drwg’).