Vergelijkende bijwoorden oefenen – Deel 1
2. Hij spreekt Kazachs *жақсырақ* dan zijn vriend. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord voor “beter”)
3. Deze taak is *оңайырақ* dan de vorige. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “makkelijker”)
4. De auto rijdt *үнемдірақ* dan het oude model. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “zuiniger”)
5. Het huis is *үлкенірек* dan het appartement. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “groter”)
6. Mijn zus zingt *әдемірек* dan ik. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “mooier”)
7. De film was *қызықтырақ* dan het boek. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “interessanter”)
8. Hij werkt *жұмысшырақ* vandaag dan gisteren. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “harder”)
9. De nieuwe telefoon is *жарықрақ* dan de oude. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “helderder”)
10. Zij studeert *жақсырақ* voor het examen dan vorig jaar. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “beter”)
Vergelijkende bijwoorden oefenen – Deel 2
2. Dit boek is *қызықтырақ* dan dat tijdschrift. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “interessanter”)
3. Zij spreekt Engels *жақсырақ* sinds ze in Engeland woont. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “beter”)
4. De nieuwe laptop is *жеңілірек* dan mijn oude. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “lichter”)
5. De zomer is *ыстықрақ* dan de lente in Kazachstan. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “heter”)
6. Hij rent *ұзағырақ* dan zijn vriend. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “langer”)
7. Dit gerecht smaakt *дәмдірек* dan het vorige. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “lekkerder”)
8. Het examen was *қиынрақ* dan verwacht. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “moeilijker”)
9. De rivier is *тереңірек* hier dan bij het dorp. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “dieper”)
10. Mijn vader werkt *тынышрақ* sinds hij met pensioen is. (Hint: Gebruik het bijwoord voor “rustiger”)