Vergelijkende bijwoorden oefenen 1
2. Ona govori *jasnije* nego prije. (Hint: Vergelijk hoe duidelijk iemand spreekt.)
3. Danas je zadatak riješen *lakše* nego jučer. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘lako’.)
4. Moj brat uči *pažljivije* od mene. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘pažljivo’.)
5. Ovaj film je *zanimljiviji* od onog prošlog. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘zanimljivo’.)
6. On se osjeća *bolje* nakon odmora. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘dobro’.)
7. Put do škole traje *kraće* s biciklom. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘kratko’.)
8. Ona radi *uspješnije* od svih u timu. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘uspješno’.)
9. Vrijeme danas prolazi *sporije* nego jučer. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘sporo’.)
10. Pas laje *glasnije* nego mačka. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘glasno’.)
Vergelijkende bijwoorden oefenen 2
2. Vozim automobil *sigurnije* od prijatelja. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘sigurno’.)
3. Ona pleše *ljepše* nego prošle godine. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘lijepo’.)
4. Učim bosanski *vrijednije* nego ikada. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘vrijedno’.)
5. On govori engleski *tečnije* od mene. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ’tečno’.)
6. Ova knjiga je *zabavnija* od one druge. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘zabavno’.)
7. Djeca se igraju *glasnije* nego prije. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘glasno’.)
8. Ona radi *brže* kad je pod pritiskom. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘brzo’.)
9. Moram pisati *jasnije* da me svi razumiju. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘jasno’.)
10. On spava *duže* tokom vikenda. (Hint: Gebruik het vergelijkende bijwoord van ‘dugo’.)