Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden oefening 1
2. Mijn huis is *daha mooi* dan jouw huis. (Vergelijking met ‘daha’ voor een positief bijvoeglijk naamwoord)
3. Dit boek is *daha interessant* dan dat boek. (Gebruik ‘daha’ om een vergelijking te maken)
4. Haar auto is *daha snel* dan mijn auto. (Vergrotende trap vormen met ‘daha’)
5. De blauwe jas is *daha warm* dan de rode jas. (Gebruik ‘daha’ om warmte te vergelijken)
6. Zijn stem is *daha luid* dan die van mij. (Vergelijk het volume met ‘daha’)
7. Deze koffie is *daha sterk* dan die koffie. (Vergelijk de sterkte met ‘daha’)
8. Het weer vandaag is *daha koud* dan gisteren. (Gebruik ‘daha’ om temperatuur te vergelijken)
9. Deze film is *daha lang* dan de vorige film. (Vergelijk de lengte van de film)
10. Mijn broer is *daha jong* dan ik. (Gebruik ‘daha’ om leeftijd te vergelijken)
Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden oefening 2
2. De witte hond is *daha snel* dan de zwarte hond. (Gebruik ‘daha’ voor snelheid)
3. Dit examen is *daha moeilijk* dan het vorige examen. (Vergelijk moeilijkheid met ‘daha’)
4. Mijn tas is *daha zwaar* dan jouw tas. (Gebruik ‘daha’ om gewicht te vergelijken)
5. De stad is *daha druk* dan het dorp. (Vergelijk drukte met ‘daha’)
6. Haar jurk is *daha kleurrijk* dan mijn jurk. (Gebruik ‘daha’ om kleur te vergelijken)
7. Deze kamer is *daha schoon* dan die kamer. (Vergelijk netheid met ‘daha’)
8. De rivier is *daha diep* dan het meer. (Gebruik ‘daha’ om diepte te vergelijken)
9. Zijn verhaal is *daha interessant* dan het mijne. (Vergelijk verhalen met ‘daha’)
10. Dit probleem is *daha complex* dan het vorige probleem. (Gebruik ‘daha’ om complexiteit te vergelijken)