Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden Oefening 1
2. Mijn huis is *iti ake* dan dat van jou. (Gebruik de vorm voor ‘kleiner dan’)
3. Deze berg is *teitei ake* dan die heuvel. (Gebruik de vorm voor ‘hoger dan’)
4. Haar tuin is *ataahua ake* dan mijn tuin. (Gebruik de vorm voor ‘mooier dan’)
5. De rivier is *whakatoi ake* dan het meer. (Gebruik de vorm voor ‘dieper dan’)
6. Het boek is *māmā ake* dan de andere. (Gebruik de vorm voor ‘lichter dan’)
7. De stoel is *pai ake* dan de bank. (Gebruik de vorm voor ‘beter dan’)
8. Zijn fiets is *tere ake* dan mijn fiets. (Gebruik de vorm voor ‘sneller dan’)
9. De dag is *pākākā ake* dan de nacht. (Gebruik de vorm voor ‘helderder dan’)
10. Het weer is *wāwāhi ake* dan gisteren. (Gebruik de vorm voor ‘kouder dan’)
Vergelijkende bijvoeglijke naamwoorden Oefening 2
2. De oceaan is *whakawhiti ake* dan de rivier. (Gebruik de vorm voor ‘breder dan’)
3. Zijn stem is *teitei ake* dan haar stem. (Gebruik de vorm voor ‘hoger dan’)
4. De kamer is *māmā ake* dan de woonkamer. (Gebruik de vorm voor ‘lichter van gewicht of kleur dan’)
5. Het probleem is *uaua ake* dan ik dacht. (Gebruik de vorm voor ‘moeilijker dan’)
6. De film was *pai ake* dan het boek. (Gebruik de vorm voor ‘beter dan’)
7. De auto is *tere ake* dan de motor. (Gebruik de vorm voor ‘sneller dan’)
8. Deze weg is *pōuri ake* dan die straat. (Gebruik de vorm voor ‘donkerder dan’)
9. Mijn tas is *māmā ake* dan jouw tas. (Gebruik de vorm voor ‘lichter dan’)
10. De maaltijd was *kino ake* dan gisteren. (Gebruik de vorm voor ‘slechter dan’)