Vergelijkende adjectiefoefeningen – Oefening 1
2. Deze appel is *meethi* (zoet) dan die sinaasappel. (Vergelijk de zoetheid van de vruchten)
3. Mijn huis is *bada* (groot) dan jouw huis. (Vergelijk de grootte van de huizen)
4. De kat is *tez* (snel) dan de hond. (Vergelijk de snelheid van de dieren)
5. Dit boek is *purana* (oud) dan dat boek. (Vergelijk de leeftijd van de boeken)
6. Haar tas is *bhari* (zwaar) dan mijn tas. (Vergelijk het gewicht van de tassen)
7. Delhi is *garam* (warm) dan Mumbai. (Vergelijk de temperatuur van de steden)
8. Deze film is *achchi* (goed) dan die film. (Vergelijk de kwaliteit van de films)
9. Mijn broer is *taiz* (slim) dan mijn zus. (Vergelijk de intelligentie)
10. Dit probleem is *mushkil* (moeilijk) dan het vorige probleem. (Vergelijk de moeilijkheid)
Vergelijkende adjectiefoefeningen – Oefening 2
2. Deze weg is *lambi* (lang) dan die straat. (Vergelijk de lengte van de wegen)
3. Mijn fiets is *tez* (snel) dan zijn fiets. (Vergelijk de snelheid van de fietsen)
4. De soep is *garam* (heet) dan het water. (Vergelijk de temperatuur)
5. Jij bent *majboot* (sterk) dan ik. (Vergelijk kracht)
6. Het examen was *aasan* (makkelijk) dan het vorige examen. (Vergelijk de moeilijkheid)
7. Haar haar is *lamba* (lang) dan mijn haar. (Vergelijk de lengte van het haar)
8. Deze stoel is *aramdayak* (comfortabel) dan die stoel. (Vergelijk het comfort)
9. Het boek is *dilchasp* (interessant) dan de film. (Vergelijk de interesse)
10. De berg is *uncha* (hoog) dan de heuvel. (Vergelijk de hoogte)