1. Ik zie de *kočka* (vrouwelijk enkelvoud, accusatief).
2. De *chlapec* loopt in het park (mannelijk enkelvoud, nominatief).
3. Wij hebben drie *knihy* gekocht (vrouwelijk meervoud, accusatief).
4. Dit is een mooie *dívka* (vrouwelijk enkelvoud, nominatief).
5. Hij leest een interessant *román* (mannelijk enkelvoud, accusatief).
6. De *psi* rennen snel (mannelijk meervoud, nominatief).
7. Zij eet een verse *jablko* (onzijdig enkelvoud, accusatief).
8. De *stromy* zijn hoog (mannelijk meervoud, nominatief).
9. Ik koop een nieuwe *taška* (vrouwelijk enkelvoud, accusatief).
10. De *auta* staan op de parkeerplaats (onzijdig meervoud, nominatief).

1. Ik zie een *velký* dům (mannelijk enkelvoud, accusatief).
2. De *hezká* žena lacht (vrouwelijk enkelvoud, nominatief).
3. Wij hebben *nové* knihy (vrouwelijk meervoud, accusatief).
4. Dit is een *malý* pes (mannelijk enkelvoud, nominatief).
5. Hij draagt een *červený* kabát (mannelijk enkelvoud, accusatief).
6. De *rychlí* koně lopen (mannelijk meervoud, nominatief).
7. Zij drinkt een *studené* pivo (onzijdig enkelvoud, accusatief).
8. De *vysoké* budovy zijn oud (vrouwelijk meervoud, nominatief).
9. Ik koop een *nová* kniha (vrouwelijk enkelvoud, accusatief).
10. De *malá* auta rijden snel (onzijdig meervoud, nominatief).