1. Tento *muž* je môj otec. (Hint: enkelvoud mannelijk, onderwerp van de zin)
2. Vidím veľký *strom*. (Hint: enkelvoud mannelijk, lijdend voorwerp)
3. Naša *škola* je blízko. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, onderwerp van de zin)
4. Deti hrajú s *loptou*. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, lijdend voorwerp)
5. On je dobrý *priateľ*. (Hint: enkelvoud mannelijk, onderwerp van de zin)
6. Videl som *auto* na ulici. (Hint: enkelvoud onzijdig, lijdend voorwerp)
7. Na *stole* je kniha. (Hint: enkelvoud mannelijk, locatie)
8. Nový *dom* je veľký. (Hint: enkelvoud mannelijk, onderwerp van de zin)
9. Moja *sestra* študuje medicínu. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, onderwerp van de zin)
10. Vidíme modré *jazero*. (Hint: enkelvoud onzijdig, lijdend voorwerp)

1. To je *krásna* kvetina. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, onderwerp van de zin)
2. Máme *dobrú* knihu. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, lijdend voorwerp)
3. Ona je *inteligentná* študentka. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, onderwerp van de zin)
4. Vidím *malú* mačku. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, lijdend voorwerp)
5. To je *zaujímavá* otázka. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, onderwerp van de zin)
6. Moja mama varí *dobrú* polievku. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, lijdend voorwerp)
7. Máme *teplú* izbu. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, lijdend voorwerp)
8. Ona je *šťastná* žena. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, onderwerp van de zin)
9. To je *nová* kniha. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, onderwerp van de zin)
10. Vidím *starú* budovu. (Hint: enkelvoud vrouwelijk, lijdend voorwerp)