Verbuigingsoefeningen: Naamvallen met zelfstandige naamwoorden
2. De kleur van de *książki* is blauw. (gebruik genitief, vrouwelijk enkelvoud)
3. Hij geeft een cadeau aan de *chłopcu*. (gebruik datief, mannelijk enkelvoud)
4. We lopen naar het *domu*. (gebruik locatief, mannelijk enkelvoud)
5. De kinderen spelen met de *psami*. (gebruik instrumentalis, meervoud)
6. Ik praat over de *szkole*. (gebruik locatief, vrouwelijk enkelvoud)
7. De naam van de *miasta* is lang. (gebruik genitief, onzijdig enkelvoud)
8. Ze woont in een groot *mieszkaniu*. (gebruik locatief, onzijdig enkelvoud)
9. Het boek ligt op de *stole*. (gebruik locatief, mannelijk enkelvoud)
10. Ik schrijf een brief aan mijn *przyjacielowi*. (gebruik datief, mannelijk enkelvoud)
Verbuigingsoefeningen: Werkwoordsvormen in tegenwoordige tijd
2. Jij *piszesz* een brief aan je vriend. (2e persoon enkelvoud)
3. Hij *mówi* Pools heel goed. (3e persoon enkelvoud)
4. Wij *uczymy* ons elke dag nieuwe woorden. (1e persoon meervoud)
5. Jullie *słuchacie* muziek in de klas. (2e persoon meervoud)
6. Zij (meervoud) *grają* voetbal in het park. (3e persoon meervoud)
7. Ik *chodzę* vaak naar de bibliotheek. (1e persoon enkelvoud)
8. Jij *rozumiesz* de grammatica goed. (2e persoon enkelvoud)
9. Hij *pracuje* in een winkel. (3e persoon enkelvoud)
10. Wij *mieszkamy* in Warschau. (1e persoon meervoud)